In Amsterdam noemden de kinderen alle kennissen, vrienden of buren, “ome” of “tante”. De benedenburen waren “ome Wim en tante Sjaan”, de overburen “ome Henk”en “tante Ali” en andere vrienden “ome Cor” en “tante Trees”. Had niet het hart om het “ome” of “tante” te vergeten want dan had je een probleem. Aangezien ik nogal wat “ome Wimmen en tante Ali’s” had, was het wel handig om daar een bijnaam aan te koppelen, anders wist je moeder bij god niet waar je aan het spelen was.
Zo was er een “ome Wim met één poot” en een “ome Wim met twéé poten” waarbij dus de Wim met twee poten géén houten poot had. En er was een “ome Wim met drie poten,” waar ik vast geen uitleg over hoef te geven omdat hij de melkboer was. Verder was er een “ome Henk van de centen”, die duidelijk de huurbaas was en een “ome Henk uit het gesticht”, omdat hij daar een tijdje had gezeten.
Als de mensen op leeftijd waren, werden het opa’s en oma’s. Er was een “oma koffie”, “onze oma”, “andere oma” en “oma kleren”, die wij al snel “klere oma” noemden, al dan niet verzonnen door je moeder die haar schoonmoeder niet pruimde. Zo hadden wij ook een “opa pijp”, een “opa sigaar”, en een “opa klerehanger”, die klaarblijkelijk zijn eigen vrouw ook niet pruimde.
Al die bijnamen verwezen naar één of andere gebeurtenis of karaktertrek van de desbetreffende persoon. Dat je ouders wel eens lastige vragen kregen van bijvoorbeeld de huurbaas, als de kinderen hem met “ome Henk van de centen” aanspraken, lijkt mij evident. Laat staan wanneer wij “klere oma, mogen wij een snoepje” vroegen.
Als er wel eens een neefje uit de provincie kwam logeren en die weer thuis was, kwamen de moeilijke vragen over wie nu wél of géén familie was. Erger was het wanneer hun kind na twee weken thuis kwam en schoorvoetend de bijnaam van hun ouders vermeldde. Zo was er een half Portugese moeder van een neefje met de naam “Elfride”, die in Amsterdam gewoon “Frietelfje” genoemd werd omdat zij vaker de patatpan aanzette dan aardappels schilde, als wij daar logeerden.
Ook de kinderen ontkwamen niet aan levenslange bijnamen. Zo kom ik “De Vergeler” van drie hoog nog wel eens tegen, die als kind vanaf het balkon over de was van de benedenburen zeek. En “vlooien Vera” die een paar weken niet op school mocht komen omdat zij de schuld kreeg van de laatste luizenplaag. Of “Jankende Jantje”, die op zijn eerste schooldag niet naar binnen wilde. Al die bijnamen, wij zijn er groot mee gebracht. Ik heb er ook een paar en daarom woon ik nu wijselijk in de provincie. Toch was er prachtige humor in Amsterdam-Oost, vraag het maar aan “Het orakel van Amsterdam”, god hebbe zijn ziel.
Ik zit nog wel eens op een terrasje in Amsterdam, want ik mis mijn stad soms wel. Wat een geluk voor alle Cathelijnen, Florisjannen en Veronique’s, die er, met een Gooise errrrr, filosofisch zitten te doen. Ik héb toch een paar bijnamen in mijn hoofd.