“Pap, ik moet weer spugen…”
“Nu?”
“Nee, overmorgen, nou goed? Geef me die emmer.”
“Als je nog zó kunt praten, kun je ook wel naar de wc lopen.”
Ik heb een hekel aan kots-emmers schoonmaken. Zeker als ik die emmer zelf krampachtig in gebruik heb voor convulsieve doeleinden. Dus, indien mogelijk, graag gelijk in het riool kotsen. Allemaal. Behalve ik.
“Kan niet. Daar zit Simone te spuitpoepen.”
Oh ja. Ik geef Nick onwillig mijn emmer. Ik durf het nog net aan om het ding voor een minuut of twee uit handen te geven. Wat een ellende. Lang leve de Koning! Maar ondertussen sterft het volk een zwarte dood.
—

“De zwarte dood” (bron: pixabay)
Ze zagen er zó ontzettend lekker uit, afgelopen donderdag op de vrijmarkt. Zachte sesambroodjes met geurige Kantonese kip. Toegegeven, het roestige karretje zag er wat minder appetijtelijk uit, maar ik vertrouwde in mijn goedburgerlijkheid op de Keuringsdienst van Waren, de beschermheer der voedselhygiëne. Hoe stupide kon ik zijn.
“Kinders, ik ga zo’n broodje kip kopen; dat lijkt me wel wat. Jullie ook honger?” vroeg ik, toen nog in opperbeste stemming. Bevestigend gejoel.
“Gembersaus bij?” Het mevrouwtje glimlachte lieflijk bij de vraag. Eigenlijk had ik toen al op mijn hoede moeten zijn.
Ze was echt mini: ze kon nét over de rand van het vreetwagentje kijken. De toebereiding gebeurde dan ook grotendeels op de tast: Broodje openvouwen, blaadje sla erin proppen, kipprut erop kwakken, soeplepel gembersaus eroverheen bonjouren, drie extra sesamzaadjes, klaar. In drievoud.
“Twaalf eulo, ‘blieft!”
Ja ja, de koningskip werd duur betaald.
Het smaakte eigenaardig, maar toch wel lekker, want goed gekruid. En gember. Ik kon het rare smaakje uiteindelijk niet helemaal thuisbrengen, maar wat zou ‘t.
Een goed uur later kon ik ons daarentegen wél nog ternauwernood thuisbrengen. Met gepaste trots streepte ik in mijn hoofd alvast ‘kokhalzend en billen samenknijpend door rood rijden’ van mijn bucket list en realiseerde mij in stilte dat dit best eens het laatste afgevinkte item zou kunnen zijn.
In de auto krijste Simone in mijn oren dat ze het écht niet langer kon houden en dat ze NU in haar broek ging plassen. “Uit mijn poepgaatje!!” voegde ze er aan toe. Eenmaal thuis scheurde ze linea recta naar de wc om er een paar uur lang niet meer vanaf te komen. De klaterende ontlasting klonk inderdaad zorgwekkend. Ik heb haar maar een afwasbak gebracht om alles in op te vangen, wat er onverhoopt aan de bovenkant nog uitkwam. Laten we het zo zeggen: ze heeft in ieder geval haar best gedaan om het teiltje te raken.
—
Enfin. Het resultaat nu, anderhalve dag later: drie zombies op een ondergekotste bank, met nog steeds heftige koninklijke naweeën van de ‘Kip Maxima Salmonella’. Maar: we leven nog. Ik hoop maar dat de koning meer geluk heeft gehad met zijn verjaardagseten. Wel fijn dat ik voorlopig nog láng niet hoef te koken.
“NICK! IK WIL MIJN EMMER TERUG! NU!!”