Daar vliegt ie. Ik volg de baan in de lucht.
Best een lange baan voor zo’n klein bolleke.
Vanaf de eettafel kijk ik indringend naar Hans op de bank. Zou hij überhaupt doorhebben dat ik alles heb gezien? Het moment waarop hij zijn rechterwijsvinger inwendig richting voorhoofd liet reizen? En hoe hij die wijsvinger weer tevoorschijn haalde, met daaraan een snotje met sliert? Hoe hij er bewonderend naar keek en de oogst met onsmakelijke precisie tussen duim en wijsvinger tot een balletje rolde? Vast niet.
Ik hoop heimelijk dat hij zijn neusproduct opeet. Dan kijk ik wel even de andere kant op, want ook daar walg ik van. Maar nee. Hans neemt een slok wijn, bekijkt het snotje een laatste keer en schiet het vervolgens met duim en wijsvinger – ploink – succesvol door de kamer.
Ergens naast de tv ligt ie nu. En inmiddels staart Hans mij aan. Niet in shock over het feit dat ik zag wat hij deed. Nee, nee. Hans kijkt trots!
“Zag je hoe ver ie ging?”
“Ja, Hans, ik heb ‘t gezien. Wil je dat alsjeblieft nooit meer doen? Niet in mijn huis?”
“Het is ook mijn huis. Ik betaal huur.” Het antwoord waarvan ik wist dat het ging komen.
“Maar dit is de gezamenlijke woonkamer. En ik wens in mijn woonkamer niet in jouw snotballen te trappen. En als dit jouw huis is, wil je dan nu alsjeblieft meteen gaan snotzuigen? De stofzuiger staat in de gang.”
“Jessus, je lijkt mijn moeder wel.”
“Hop, hop!”
Hans neemt nog een slok wijn. “Straks. En tegen die tijd is het toch al lang tot stof vergaan.”
Huishygiëne. Het is en blijft een thema: de heren nemen het niet zo nauw. De spetters rond de toiletpot, de stinkende, zwarte witte sokken in de gang, de lege flesjes bier op tafel, de vuile vaat en half opgegeten pizza’s in de keuken, de gebruikte, bebloede flosdraadjes in de badkamer, de bergen meurende was voor (niet in) de wasmachine. Er valt niet tegenaan op te voeden. Ik lijk die lekkere nanny wel, die Fran Fine. Als ik er nu ook nog zo uitzag, wist ik wel wat ik met mij zou doen. Fran Fine ruimde echter niets op; ze voerde geen flikker uit, in tegenstelling tot Denis E.
Ik was altijd in de veronderstelling dat ik een huishoudkneus was en mijn huis een slonzige man cave. Maar in vergelijking met de huidige situatie (vier snot- en ander lichaamsmateriaal schietende mannen, twee jonge kinderen) was mijn mannengrot van destijds een steriele operatiezaal.
Ik zucht, ruim op, zucht, maak schoon, zuig stof (en snot), zucht nog eens een keer en doe de was. Daarna plof ik met een biertje op mijn door Hans inmiddels geëvacueerde bank. Dan bemerk ik hoe een bolletje snot zich, geheel onbewust en ongewild, tussen mijn duim en wijsvinger gemanifesteerd heeft. Hoe komt dat daar? Ik weet het niet.
Achteloos schiet ik het weg. Er kijkt toch niemand.
Dirty Denis.