Godver nou. Ik denkt dat me ope brief an meneer Bronckhorst toch gehollepe hebt. Wat was dat goddorie mooi, zeg. Hebt met me muil ope legge zitte te geniete gisteren. En zonder geluid, ken ik je vertelle dat dat een unicum weze mag. Die Dirrukkie zeg. Noemen ze een ouwe pik. Kent drie keer in mijn leeftijd, maar dat benne maar details. Nou hebt die meneer Bronckhorst ook nie helemaal goed naar me geluisterd, hoor, want ik hebt em gevraagd die Toornstra er drie in te pegelen. Doet die Kuyt ‘t. Vinnik ook best. We benne gewoon kampioene, da’k dat nog mee maken moge. En ook nog es op de dag dat die moffe toentertijd hullie bomme op me mooie stadje mieterden. Sjonge jonge nou.
Stoms
Maar an alle leuks kompt een end. Ik hebt namelijk een gigantisch probleem. Eigenlijk hebt ik iets heel stoms gedaan gisteren. Ik hebt dus de tram gepakt naar het Hofplein. Nadat Dirrukkie de schaal had hooggehouden. En ik hebt me dus een beetje late meeslepen door die jongelui daar. Ja, iedereen was tuurlijk hartstikke blij. Assie net zo lang hebt motte legge te wachten op een titel as dat je op een lekker wijf mag legge te rije, dan kompt d’r een hoop los, ken ik je wel vertelle. Maar ik hebt me dus late overlullen om iets te doen dajje nooit nie met zo’n oud stram lijf as dat van mijn mot doen.
Me kleindochter waas me een partij pissig, willie niet wete. De pliesie hebt me vannacht om drie uur naar ‘t gestich terug gebracht. Ik hebt me daar een schik gehad, bleeft d’r zowat in hange, joh. De leiding van ‘t gestich nie. Die waren me an ‘t opwachte in de hal. Met me kleindochter. Die had me ene kop as een dolle stier. Stond daar met d’r arreme over mekaar een partijtje te briese, godver nou. Werd d’r bang van. Niet gek dat d’r vent vaker bij mijn zit as bij haar. Maar boos zijn is ene, maar as wijve niks zegge, dan mot je eg bang worre. Ze trok d’r scheur niet ope. Keek me alleen maar vernietigend an.
Lijk wel nablijve
Zat ik daar op kantoor van Frau Oberbahn Sturmführer Dritte Klasse. Want die directrice van ons, das nou nie eg huwbaar spul. Twee agente, me kleindochter, haar vent en dus die Eva Braun d’r bij. Bennie honderd jaar, krijg ie me toch een donderpreek. Voelde me net een kind dat gesnapt was bij het pikke van een eierkoek. En ‘t was zo koud, joh. Ja, assie de hele dag buiten hebt legge te lope en je kent geen nee zeggen tegen die mooie feestende jonge gassies, dan krijg ie dus dit. Bij mijn is het gewoon het ene oor in en het ander uit. Kijk, zien kent ik eg nie meer goe, maar ik doet soms ook net of ik doof bent. Motte ze alles zo vaak herhale datte ze ‘t meestal opgeve. Hebt ik me zin.
Maar nou was ‘t enigste dat ik docht, daar gaat me toetje, godverde. Hebt ik dat? Ze kenne me alles afneme, maar nie me toetje. Dat is het enigste dat nog te kanen is in ‘t gestich. De rest daar ken je nog nie eens je ergste vijand mee dood legge staan te gooie. Het vrete hier is gewoon je reinste godslastering. Assie krijgsgevangenen wil late lulle, mot je ze ons vrete geve. Eg waar. As Brugman komme dan de ergste geheime naar bove.
Maar genote, joh!
Ik lag uiteindelijk om half 5 vannag in me nest. Kapot, maar voldaan. Een grijns op me rimpelbakkes. Maar de Coolslingert kent ik wel vergeten, ze hebbe me deur vergrendeld. En ze houwe me in de gate. Bent toch goddomme geen crimineel? Het enigste dat ik gedaan hebt, is met die jongelui legge te zwemme in de fontein. Dat ik dat nog heb moge meemake op me leeftijd, is toch geweldig? Was wel weer jammer dat de pliesie me d’ruit viste vannag. Met megafoon. En ze trapten nie in me doofheid. Ik denk dat ik de komende vijf jaar geen Chineessie meer krijg van me kleindochter.