Bram is een amaibele man met handen als kolenschoppen. Zijn brede postuur kan nauwelijks door de smalle deur van mijn stamkroeg. Ook zijdelings is het inmiddels problematisch om de smalle deur te nemen en als hij binnen treedt bukt hij even om zijn kaal geschoren hoofd niet te verwonden aan de deurpost, omdat hij ruim twee meter meet. Zijn postuur is dus enorm. Maar ik kan wel door één deur met hem.
Ook zijn dorst is enorm, en voor een “gelegenheidsdrinker” als ik is zijn drinktempo onmogelijk bij te houden. Bram is gul en als zijn vaasje leeg is bestelt hij direct een volgende. En ook voor de mensen die om hem heen zitten. Niet zelden heb ik drie volle glazen voor mij staan, terwijl Bram zijn laatste slok neemt. Volgens ons heeft hij geen slokdarm want slikken doet hij niet. Volgens hem zelf heeft hij een dubbele lever en dubbele nieren want: in een ver verleden was Bram “Marinier”.
Ook zijn bonnetje is altijd recht evenredig met zijn omvang en zelden heeft hij géén volgers van zijn verhalen over zijn spannende militaire avonturen. Er gaat ook geen moment voorbij dat hij aan alle stamgasten laat weten dat hij Marinier is geweest, en gezien het aantal glazen voor hun neus is het onmogelijk hier aan te ontsnappen.
Bram vertelt over Indië en de rekruten die onder zijn leiding hun baret haalden. Over de korpsgeest en de kameraadschap die uitsluitend in dit korps te vinden was. Zijn drinkebroeders noemen hem wel Brambo, maar zachtjes, als zij aan zijn kolenschoppen denken. En aan hun goedgevulde glazen. Ik vraag wel eens door bij Bram als zijn fantasie te groot wordt en dan geeft ik hem maar gelijk.
Want ook ik ben in dienst geweest van vaderlands vloot. Geweerlopen schoon ragen en klodders vet smeren waren mijn heldhaftige bezigheden voor Hare Majesteit, met als beloning een levenslange afkeer van alles wat militair is. In deze hoedanigheid heb ik wat kennissen opgedaan onder onze ‘beroeps padvinders’ . Ik heb wel eens navraag gedaan bij het korps en daar kennen zij Bram niet. Wel zijn broer Bert die de opleiding niet aankon.
Ik vertel dit nooit aan Bram, zijn kolenschoppen zijn mij te groot. Proost Bram, Qua patet Orbis. Cum grano salis.
Meer verhalen van de ‘stamtafel’