Het heeft even geduurd, maar nu – zo’n 8 maand na de oprichting van de Commune van de bordeauxrode Losers – lijken we allemaal gewend te zijn aan ons herenhuisbestaan. Ook de kinderen.
Eigenlijk waren de kinderen zelfs de eersten die het allemaal prima, cool en gezellig vonden. Afgezien van hier en daar een kleine irritatie over de hygiëne van de heren, is het settle-proces goed gelukt, wat hen betreft.
Guido heeft het tuinhuisje inmiddels tot huisje met tuin verbouwd: met betere buitenisolatie, een klein mobiel keukentje en een campingtoilet is hij redelijk autonoom geworden. Alleen douchen doet hij nog binnen. En de Porta Potti legen, tot grote ergernis van de rest. Maar ja, wat moet, dat moet. En poep moet ook.
Aiko is ons aller vrouwmens en, waarachtig, hij geniet zelfs van die rol. Hij kookt, zet koffie, ruimt op, bekommert zich om de kinderen en hun huiswerk en heeft altijd de juiste medicatie paraat bij katers en spierpijn. Ons akkefietje is ook onder het tapijt geschoven: gewoon niet over praten, dan gaat het vanzelf weg. Zo gaat dat bij mannen. Aiko is echter tot een ware vrouwenhater gemuteerd (met zijn achtergrond ergens wel begrijpelijk). ‘Het zijn en blijven állemaal kutwijven’ is zijn lievelingsspreekwoord.
Hans is bijna altijd in zijn keldergrot te vinden. Hij ‘werkt’ inmiddels voltijd thuis, aan zijn tweede literaire roman. De eerste was een redelijk succes; nu heeft hij boekenbloed geproefd en wil meer. Op zich best handig, zo’n man die altijd thuis is, ware het niet dat hij qua kinderoppas en huishoudelijke bijdrage zo goed als niet te gebruiken is. Zijn leven bestaat uit wijn, schrijven en slapen. In die volgorde. Zo af en toe wordt daar een vrouwelijk schepsel aan toegevoegd, maar daar merken we weinig van; wegens Aiko is ‘het’ voor het ochtendgloren alweer de deur uitgewerkt.
Enfin. Al met al het ideale gezelschapshuis, zou je denken. Maar dat is het niet. Ik word namelijk bij tijd en wijle niet goed van al het lawaai in de commune. Ik begin zelfs een geluidsallergie te ontwikkelen, met rode uitslag en al.
Het megalomane gesnurk van Hans is nog geen zier beter geworden, dus de nachtrust is vaak ver te zoeken. Daarnaast nemen zijn gefrustreerde uitroepen bij schrijversblocks zorgelijke vormen aan: “Godverrrrdegodver, kom dan! KOM DAN!!” Al weet ik niet altijd zeker of dat aan de niet komende woorden of aan een niet komende Hans zelf ligt.
Guido heeft een drumstel in zijn (!) tuinhuis gepropt. Verbazingwekkend wat daar allemaal inpast. Als hij gefrustreerd is, ramt hij zelfs de buren tegen het plafond met zijn Whitesnake-covers. En Guido is váák gefrustreerd.
Aiko zingt en fluit bij ál zijn bezigheden. Altijd. Overal. Oorverdovend en schril. Met een repertoire van ‘Gimme hope, Joanna’ tot ‘De glimlach van een kind’ staat het kotsen je soms nader dan het huilen.
Als de kinderen dan ook nog eens thuis zijn en in al hun puberteitskuren elkaar de kop inslaan, word ik gillend gek. Elke afgesloten werkdag brul ik uit volle borst: “VOLLUK! IK BEN WEER THUIS! ALLEMAAL DE KLEP DICHT!” Dan heb ik drie minuten rust. Tot er één terugroept: “Zei je iets?”
Ik wil een nieuwe mancave. Een Denis-enclave. Een Denclave.