Mijn vriend Robert is rond dezelfde tijd gescheiden als ik. Dat schept een – nog hechtere – band. Wij zitten dan ook regelmatig samen in de kroeg om alles wat er gebeurd is, te herkauwen en te verteren. Een soort van zelfkastijding bij de kastelein.
Het is namelijk een grote misvatting, dat mannen – ik scheer ‘ons mannen’ hier voor het gemak even over één kam – eigenlijk helemaal geen relatie of gevoel van verbintenis nodig hebben, dat ontbonden mannen over het algemeen een stuk gelukkiger zijn dan hun gebonden geslachtsgenoten.
Het is een stereotype beeld: man ruilt tijdens midlifecrisis vrouw in voor jonger exemplaar en oud bestaan voor flitsend, cool, nieuw leven. Ik kan je uit mijn eigen ervaring en die van lotgenoten vertellen: zo werkt het dus niet. Voor geen meter.
Uitspraken van Robert (mag ik vertellen; ik heb hem netjes gevraagd): „Ik was zó ontzettend verloren na mijn scheiding, dat ik echt geen idéé meer had van wie ik nou eigenlijk was.“
En: „Ik was als de dood voor het alleen zijn. En het wás ook als de dood.“
Ook ik heb de ogen uit mijn kop en mijn kussen vol gebalkt. Maar dát hoor je natuurlijk geen enkele vent openlijk vertellen: dat is niet zoals het een man betaamt. Janken in het geheim is het devies. De shit is dat vrouwen al vóór de breuk rouwen om alles wat er al lang niet meer is, terwijl mannen daarmee pas ná het bombarsten, ná die vermaledijde, uiteindelijk onvermijdelijke scheiding beginnen.
Ja, ook ik was – vermoed ik – een simpele doorsneeman: uit de naad werken, filerijden, thuiskomen, standaard zoen op wang geven, biertje uit koelkast graaien, neerploffen, snurken tot etenstijd, tijdens kauwen zorgen en ergernissen spuien, slapen tot ontbijt, werken. Een kutleven. Nog meer voor mijn ex, die van dag tot dag ongelukkiger werd, zaken verzaakte, omdat zij óók geen puf meer had. Zeker niet met zo’n man, die van al dat ongeluk niets zag.
Ik denk heel vaak: als ze me nú toch eens kon zien… Als ze toch eens kon ervaren hoezeer ik veranderd ben in de afgelopen drie jaar. Dat ik nu kan koken. En huishouden, ondanks voltijd baan. Dat ik wél attent en tevreden kan zijn. Dat ik vrouwen, ja óók hun minder perfecte kanten, wel degelijk kan appreciëren en omarmen. Dat ik goed voor de kinderen kan zorgen. Dat ik best kan luisteren én in alle redelijkheid en zonder schreeuwsessies kan discussiëren. Maar nu wil zíj dat alles niet meer, nooit meer zien. En ik geef haar geen ongelijk.
Had ik dat allemaal maar tíjdens ons huwelijk gedaan en getoond, dan was ik nu misschien niet zo ‚verlaten‘ geweest als ik ben. Maar ik was slechts die simpele, kleine man. Nu niet meer, vind ik zelf. Ik ben ook best gelukkig met mijn leven zoals het is. Alleen die ‚had ik maar‘-gedachte blijft knagen.
Ik ben duidelijk te laat gegroeid.
Volgens mij mag jij jezelf best een compliment geven hoor! En ter ere van je 100e column de naam veranderen van jouw columns…! ?
Beter laat dan nooit. Toch?
Mooi. Stoer en eerlijk.