Sinds enkele maanden heb ik een probleem met wat je zou kunnen noemen ‘ongevraagde erecties’. Op de meest ongelegen momenten schiet mijn lid de hoogte in, iets wat, met name tijdens dit zomerseizoen, wanneer ik nogal dunne pantalons pleeg te dragen, tot nogal gênante situaties kan leiden. Er loopt ook zoveel moois rond op des heren wegen: hoe kun je als man dan die ene spier, die eigenlijk geen spier is, maar een zwellichaam, in bedwang houden?
Niet getreurd, dacht ik bij mezelf, dus ik trok een tijdje terug mijn stoute schoenen aan en maakte een afspraak met mijn huisarts, Anne van Wijngaarden. Een aantrekkelijke, blonde nét-veertiger, die in de regel een antwoord heeft op praktisch elk van mijn fysieke problemen. Wellicht dat zij dit gevalletje ook wel zou weten te managen.
Het was een mooie lentedag, het fruitige voorjaarslicht viel met gulle gebaren door het grote venster in de spreekkamer, bescheen de blonde weelde aan krullende lokken, van mevrouw Van Wijngaarden. Ze droeg een lichtgrijze rok, met daaronder nylon kousen in dezelfde kleur. Dat het hier kousen betrof en geen panty, merkte ik toen ze op een gegeven moment wat ging verzitten en haar rok ʼn stukje omhoog schoof.
Ik vertelde haar wat mijn probleem was en hoe het mijn leven danig in de war schopte, daar ik me nog moeilijk op mijn dagelijkse verplichtingen kon concentreren, met deze vervelende fysieke complicatie. Anne glimlachte haar wulpse lippen breed en staarde voor zich uit, als broedde zij op een plannetje. Daarop noodde ze mij, me uit te kleden. Ik vreesde het ergste, namelijk een erectie, aangezien mijn dokter als uiterst aantrekkelijk mag worden betiteld.
Mijn vrees werd bewaarheid. Ik werd geacht me te ontdoen van al mijn kleding, dus ook van mijn slip, Van Wijngaarden wilde mijn zaakje eens goed bestuderen, om na te vorsen of mijn probleem van fysieke dan wel van mentale aard was. Binnen de kortste keren was ik in het bezit van een enorme stijve. Nogal beschaamd stond ik daar in m’n blootje toen Anne het gordijn opzij schoof en mijn erotische verheffing zelfs nog een weinig begon te steigeren, iets wat tot gevolg had dat er een ietwat besmuikt glimlachje verscheen, op het nu nogal ironische gezicht van mijn dokter. Ik verontschuldigde me voor de gênante situatie, maar zij verzekerde mij dat ik me niet hoefde te schamen, zij had in haar beroepsmatige leven al zóveel mannelijke geslachtsdelen gezien: voor haar was het de normaalste zaak (het normaalste zaakje…) van de wereld.
Dat doktersafspraakje ligt nu circa twee maanden achter mij, en ik moet zeggen dat de nachtmerries waarin ik een en ander herbeleef – Anne die een volle emmer ijskoud water over mijn geërecteerde lid kiepert, vergezeld van de satanische woorden: ‘hupsakee: probleem opgelost!’ – langzaam in intensiteit beginnen af te nemen.
In ieder geval heeft haar relativerende benadering er wel toe geleid, dat ik mijn euvel beter in proporties kan zien. Er bestaan ergere dingen in de wereld. Een flinke influenza bijvoorbeeld. Zoals een, die ik onlangs onder de leden heb gekregen. Ik hoest wat af de laatste tijd, vrees dat het wellicht iets ernstigers is dan slechts een onschuldig griepje.
Toch mijd ik de spreekkamer van mijn huisarts als de pest. Ik kwijn nog liever weg.
Wat een lulverhaal.