Flats!
Potdomme. Wie legt er in vredesnaam een rauw ei in het vakje – het kapotte, open vakje – van de koelkastdeur? Gekookt, oké, alla. Maar rauw?? Met mijn blote voeten stamp ik door het eierstruif. Mijn rechtervoet glijdt weg. Mijn onderrug reageert met een venijnige steek. Eerst maar eens het licht aan doen, want om 3 uur ‘s nachts is het best donker in huis.
Oh. Het zijn er twee. Nog meer glibber. Mijn nachtelijke honger heeft zich abrupt teruggetrokken in mijn maag. Keukenrol. Even opruimen.
Knak!
Dat was ‘t. Ik kom niet meer overeind, kan niet meer rechtop staan. Ergens onderin zit er ineens een balk in mijn rug. Overdwars. Allejezus, dat doet zeer. Zo moet het voelen als je 95 bent en een stoeprandje over ‘t hoofd ziet. Ik kop de koelkast dicht en strompel naar de bank. Plat liggen gaat niet. Bovendien zitten mijn voeten nog vol ei en dat wil ik niet op de bank hebben. Op mijn zij, in foetushouding en met de voeten over de rand bereik ik half bewusteloos het ochtendgloren.
“Pap, er ligt hier smurrie op de grond!!”
“Weet ik,” murmel ik met mijn ogen dicht.
“Is dat ei? En wat doe jij daar op de grond?”
Verrek, ik lig op de grond. Blijkbaar ben ik van de bank af gerold vannacht, maar ik weet er niks meer van. De grond slaapt best oké. Lekker hard.
Yo!
“Toe Nick, kun jij die eiertroep even opruimen? Ik kan niet meer rechtop staan.”
“Hoe luidt het toverwoord?”
“Alsjeblieft?”
“Yo!”
Geen: “Gaat het een beetje?” Of: “Kan ik iets voor je doen, pap?” Alleen maar “Yo!”
Kort verhaal nog korter: het is me in de rug geschoten.
“Spit in de rug! Typische ouwemannenkwaal,” volgens mijn huisarts, die enkel nog telefonische diagnoses stelt. Inderdaad, zo voelt het. Iemand heeft er vannacht een enorm spit in geramd. Mij aan een stokje geregen. Van achteren. Toen het donker was, ik voorover boog en héél even niet oplette. Zo snel gaat het.
“Nu eerst rusten. Neem maar een aspirientje. Dan stretchen en je rugspieren trainen. Dan gaat het vast wel weer over. Oh, veel wandelen is ook goed,” voegt de medisch sadist er nog aan toe. Alsof ik tijd heb om te wandelen. Moet ik eerst een stok kopen. En een rollator.
Kreun!
‘Oude mannenkwaal’, dat zei hij echt. Dát doet pas pijn. Nog veel meer dan dat hele spit-gedoe. Met mijn 41 jaren op het viriele hoogtepunt van mijn leven en nu al rijp voor de schroothoop. Had ik maar niet zo’n nachtelijke spitlikker moeten zijn. Maar: kreunen kan ik nu ook als de beste, zelfs zonder dat ik iemand aan mijn eigen stokje rijg. Nét een echte oude man.
PS: Oude mannen hebben veel vakantie nodig. Om te rusten en te wandelen. Om hun halfgare oude-mannenwonden te likken, direct van het spit. En om hard, heel hard, te kreunen.
Volgende week ben ik er dus niet. En de week daarna misschien ook wel niet. Dan weet u dat.