
Bron: pixabay.com
We schreven een mooie voorjaarsmiddag. Er blies een straf maar aangenaam windje. Het was de tijd van het jaar dat de rokken van de dames steeds korter werden en de leggings en panty’s steeds dunner, of zelfs helemaal verdwenen, zodat de bruinende zon haar optimale werking kon hebben op de gespierde, Hollandse damesbenen.
Ik bevond me op de pont tussen Amsterdam-Noord en het centrum, verkeerde in een opvallend goed humeur. Het was vrijdagmiddag: vrijheid! Even tevoren had ik een gloednieuwe compositie tot een, vermoedde ik, goed einde gebracht. Een interessante elektro-song met melodieuze saxlijntjes, die weleens een sensatie zou kunnen gaan worden in het clubcircuit. Met mijn hoofd in de wolken stond ik wat te dromen toen ik naar links keek en haar zag.
Het trotse silhouet van haar prachtige gelaat stak wondermooi af tegen de met enkele witte schapenwolkjes opgesmukte, strakblauwe hemel. Ze was mooi als een foto om in te lijsten en elke avond voor het slapengaan nog even stiekem naar te loeren: een belofte aan een betere wereld, ergens verborgen in een verre toekomst.
‘Lekker weertje, hè?’ De meest triviale openingszin die ik ooit sprak. Tevens, op dat moment, de meest waarachtige.
‘Ja, lekker,’ sprak ze onbevangen, niet in het minst ontdaan door mijn clichématige woorden.
Ik vroeg waar ze naartoe moest. Oud-West.
‘Die kant moet ik ook op,’ loog ik, en ze stond toe dat ik een stukje met haar op reed. Ze bleek Merel te heten, was sinds kort stagiaire bij een lokale omroeporganisatie. Ik had één keer in mijn leven een relatie met een Merel gehad, dit was echter de mooiste Merel die ik ooit had gezien en ooit in mijn leven zou gaan zien, dat wist ik zeker. Glanzend, lichtbruin haar in een fiere staart. Een perfect gezicht, waarin een zuinig mondje dat mij wel aanstond. Ik ben niet zo van de wulpse types die je ervan verdenkt dat ze reeds één dag nadat ze het met jou hebben uitgemaakt, weer liggen te vozen met een ander. Nee, zo was mijn Merel niet, dat zag ik meteen…
De kers op de taart waren twee glinsterende ogen waaruit een soort van ingehouden levensvreugde, een schalksheid sprak, die mij vanaf moment één volledig voor haar innam. Ik wist dat ik totaal verloren was – voor zover je wat betreft liefde in die termen zou moeten spreken – , dat er voor mij geen weg terug meer was…
Bij de Van Lennepkade nam ik afscheid van haar met een gespeeld nonchalant ‘doei’. Maar niet voordat ik haar telefoonnummer aan haar had weten te ontfutselen. Voor de vorm besloot ik verder te fietsen, om vervolgens een bocht te maken en via de Overtoom het hele stuk terug te fietsen richting centrum, waar ik zijn moest. Toen ik bijna uit zicht was zag ik dat ze, vlak voordat ze naar binnen ging, nog één keer omkeek naar mij; toen viel de deur in het slot van die bijna surrealistisch romantische vrijdagmiddag.
Een romantiek die ik lang niet had gevoeld; niet op zo’n manier, in die hevigheid. Hoewel er feitelijk (nog) helemaal niets gebeurd was.
Een week later was het moment aangebroken om haar op te bellen. Zeven dagen is een mooie tijdspanne: Had ik haar eerder gebeld, dan had dat waarschijnlijk een wat hijgerige indruk gemaakt. Zou ik langer hebben gewacht, dan zou dat desinteresse hebben geëtaleerd… De wetten van de discretie.
Ik tikte haar nummer in op mijn mobiel.
‘Met Merel!,’ klonk het spontaan. Nu was ik aan zet.
Wachtend op Silhouet [2] …
Ga door , ga door!
En dan, en dan?…..
Zet ‘m op Johan!