– Vervolg op het verhaal Silhouet –
Ik open mijn mond maar er komt geen geluid uit. Ik probeer het nog ‘n keer: niks. Op het belangrijkste moment in mijn leven falen mijn stembanden Wat is dit? Waarom nu? Waarom ik? Wat zit hier achter? Wie zit hier achter? Als er een God in de hemel huist: toon genade! In des hemelsnaam, toon goedertierenheid!
IK WORD GEK! IK HEB SERIEUS HET IDEE DAT IK M’N VERSTAND AAN HET VERLIEZEN BEN! Zweet staat in vijvers op mijn kanis. Kramp in mijn buik. Mijn linker voet slaapt. Mijn muisarm doet het voorkomen alsof mijn mobieltje een zak aardappelen van 5 kilo is. In het mobieltje ligt het geluk van verdere bestaan bestorven: De liefde van mijn leven hangt aan de andere kant van de lijn. (‘De liefde van mijn leven’ klinkt wat pathetisch. Laat ik de boel niet overdrijven, of op de zaken vooruitlopen: de kans dat zij de liefde van mijn leven is, is ongeveer 99,99 procent…)
Een week geleden ontmoette ik, op de pont tussen Amsterdam-Noord en Amsterdam CS, de mooiste Merel die óóit mijn leven kwam binnen gefloten: daarmee was zij gelijk de mooiste vrouw überháupt, die ooit mijn bestaan kwam binnen gefladderd. Met moeite wist ik haar telefoonnummer uit haar te praten, in ruil voor de mijne. Haar nummer: de poort tot mijn levensgeluk. En wat gebeurt er? Ik bel haar op, zij neemt op, en mijn stem weigert. Iets medisch? De zenuwen? De spanning, die ik afgelopen nacht in gezelschap van een paar kroegtijgers van me af heb lopen zuipen en blèren? Geen idee. In ieder geval tolt de wanhoop als een razende roeland door de cementmolen van mijn brein.
‘Hallo? Hallo, wie is daar? Jij bent toch… De jongen van de pont? Van vorige week?’
Damn! Nummerweergave! Blijkbaar heeft ze mijn nummer herkend! Mijn telefoonnummer eindigt op 121234: dat zal een belletje bij haar hebben doen rinkelen. Anyway: nu kan ik niet meer terug. Ik ben het haasje. Zij weet wie ik ben: ik ben ontmaskerd. Ophangen kan niet meer: ze zou me duiden als een enge idioot die mensen opbelt, wat vreemde klanken uitslaat, en weer ophangt. Nu moet het gebeuren: Ik MOET de stilte doorbreken met een zin waaruit blijkt dat ik geen weirde psycho ben, maar een uiterst betrouwbare, doodnormale gast, die weleens samen wat zou willen gaan drinken, of zoiets…
‘Uit. Eten. Wij. Samen. Zin in?’ Nadat ik die 6 woorden in een staccato seriemoordenaarsmodus heb uitgekraamd, brabbel ik dat ik inderdaad ‘de jongen van de pont’ ben.
De idiotenklanken moeten aan de andere kant zijn binnengekomen als een soort morsecode, die haar definitief heeft doen inzien: ik heb met een lijpkikker te maken. Ik ben haar definitief kwijt, mijn Merel: zij weet nu ook dat ik een hansworst ben. (Iets waarvan ik zelf en mijn vriendenkring al een aantal decennia op de hoogte zijn…)
‘Pardon? Je hebt mij zojuist uit eten gevraagd, neem ik aan? Je loopt wel hard van stapel, ha ha! Maar ja, lijkt me gezellig!’
Ik weet me enigszins te herpakken, antwoord haar: ‘Wat dacht je van volgende week vrijdag? Ik weet wel ’n leuk tentje in de Jordaan: restaurant Daalder.’
‘Klinkt goed. Heb ik goede verhalen over gehoord, al heb ik er zelf nog nooit gegeten. Momentje, ik check even mijn agenda.’
De stilte aan de andere kant van de lijn duurt een imaginaire eeuwigheid. In werkelijkheid zal zij niet veel langer dan vijftien, twintig seconden hebben aangehouden.
‘Volgende week vrijdag heb ik nog niks. Dus wat mij betreft hebben we ’n date.’
‘Oké. Uurtje of half acht?’
‘Acht uur is prima. Zie ik je daar.’
‘Oké. Tot dan dan.’
‘Tot dan. Doeg!’
‘Hoi hoi.’
Hoi hoi… Hoi hoi… Hoi hoi… Om te janken… Hoi hoi: veel imbecieler krijg je ’t niet… Als er één begrip ik waaraan ik een grondige hekel heb, is het wel de afscheidsgroet ‘hoi hoi’. ‘Hoi’ hoort bij het begroetingsritueel, niet bij het afscheid nemen. Enkelvoudig, wel te verstaan. Welke vlaag van verstandsverbijstering bracht mij ertoe, met deze mallotige woorden afscheid van haar te nemen? Dit ben ik niet. Deze zenuwpees, deze ezel, deze halfgaar, deze pias, dit uilskuiken: zij zit reeds dieper onder mijn huid dan ik had kunnen bevroeden. Tijd om mezelf bijeen te rapen, om het aantal faux pas naar haar toe de komende tijd, binnen de perken te houden…
Laat ik alvast gaan brainstormen over wat het ideale cadeau zou kunnen zijn, om haar volgende week op de vergasten: Een verlovingsring? Nee, dat is waarschijnlijk nét ’n tikkeltje te vroeg… Vijftig rode rozen? Net iets te overdadig… Een handgeschreven gedicht? Kan, maar dan moet het een eigen werkstukje zijn, en waar haal ik zo gauw inspiratie vandaan? Een geboren poëet ben ik niet…
Vragen, vragen, vragen…