Zoals – bijna – alle pubers zijn ook de mijne aartslui. Ze laten zich graag van alles brengen, slapen een gat in de dag, hebben niks tegen op pamperen en als ik niet zeg dat ze iets moeten doen, doen ze niks en hangen ze bank. Of dat er van nature in zit, of dat er in onze opvoeding in hun prille jaren toch wat aan geschort heeft, kan ik niet zeggen. Misschien had ik ze als tweejarigen al een stofzuiger in de hand moeten drukken.
Ik doe de huishouding in ieder geval zo goed als alleen. En dat ben ik zat. Daarom heb ik een paar weken geleden een huishoudstrategie met bijbehorende flowchart en doelstellingen opgesteld. Wie doet wat, wanneer en waarom.
Vooral dat laatste, het waarom, is belangrijk, zeggen opvoedkundigen. Want het eerste wat je per definitie naar je hoofd gegooid krijgt als je een taak oplegt, is: “JA MAAR, dat hoeven we bij mama ook niet!!”
Dan volgt van mijn kant: “Nou en.”
“Maar waaróm moet ik dat dan doen?”
“Omdat IK het zeg!”
Een prima antwoord op de algehele, donders irritante waarom-vraag. Ik heb een hekel aan het eeuwige gediscussieer en geharrewar met kinderen over het ‘waarom’ van iets. Bij pubers werkt discussiëren sowieso niet meer.
“Waarom dit?” “Waarom dat?” “Waarom niet?” “Waarom dan?”
Als ouder kun je prima volstaan met: “Daarom.” Of: “Omdat IK het wil/zeg/vind/weet.” Een keigoede en -harde argumentatie. Autoritair opvoeden is zo gek nog niet. Discipline!
Enfin. De huishouding. De taken die ik de kinderen – de weken waarin ze bij mij verblijven – opgelegd heb, zijn kinderlijk eenvoudig: Vaatwasser in- en uitruimen, hun eigen bedden verschonen als ze ze vies vinden (dat laatste is gevaarlijk, ik weet het; voor je het weet liggen ze een jaar lang onder dezelfde dekbedhoes te stinken. We gaan het zien), tafel dekken en afruimen (inclusief doekje over de tafel halen), stofzuigen, de kat eten geven, en hun kamers elke week fatsoenlijk opruimen en/of in ieder geval de vuile was in de wasmand gooien. Wassen, schoonmaken, boodschappen en koken doe ik. Als ik er zin in heb.
Je moet er wat voor over hebben, voor ‘kinderhulp in de huishouding’. Inmiddels zijn mijn lievelingsbierglazen in de vaatwasser gesneuveld, is het bestekmandje enkel nog bruikbaar als pasta-vergiet omdat de onderkant compleet doorboord is (messen met de punt naar beneden erin flikkeren is best leuk werk). Ik vind he-le-maal niets meer terug in de keuken, mijn Bose soundboxen zijn door het stofzuigersnoer getackeld en gewurgd, we eten alleen nog maar direct van de tafel (met enkel een vork), en de kat is broodmager aan het worden.
En bovenal heb ik nu twee poepchagrijnige kinderen, die elke dag dezelfde klaagzang voor zich uit jengelen: “Andere kinderen hoeven dit ook niet. Bij mama moeten we helemaal niks. Ik heb al de hele dag op school gezeten en ik heb ook nog huiswerk. Ik wil ook wel eens ontspannen, hoor!”
Waarop ik mijn riedeltje afdraai: “Ja. Weet ik. Ik ook. Maar wat andere kinderen wel of niet moeten, interesseert mij niet. Dat mama alles zelf doet, moet zij weten. Ik heb de hele dag gewerkt om jullie te eten te kunnen geven, dus ik ben óók moe. En nu moet ik nog de was doen en de badkamers schoonmaken. Dus!”
“Dus wat?”
“Dus doen jullie wat júllie moeten doen. Eerlijk verdeeld.”
Dan hoor ik – meestal – niks meer en wordt gedaan wat gedaan moet worden. Eens kijken hoe lang ze het volhouden. Of ik. En het thema zal in de toekomst vast ook nog wel enige strijd opleveren. Toch best lastig, die huishoudelijke opvoeding.