“Pap, ik wil een aquarium.”
“Prima, jongen. Daar heb je zakgeld voor. Doe je best.”
In de hoop dat daarmee de kwestie afgedaan is, ga ik stoïcijns door met krantlezen. Aangezien ik nog zo’n fossiel met een papieren krant ben, kan ik het ding mooi een stukje hoger houden. Dan ziet hij mijn angstige ogen niet. Ik graaf in mijn portemonnee om mijn lot met de zaterdagse lotto-getallen te vergelijken. Je weet maar nooit.
Een aquarium. Hoe kómt hij erop. Ik zie de bui al hangen: wie mag die vissen dan voeren? Wie mag het gedrocht schoonmaken in de weken dat hij niet thuis is? Wie mag alle dooie vissen met witte stip, myxomatose of andere enge dierenziektes in de porseleinen hemel kieperen? Juist. Ik.
“Het aquarium dat ik wil, kan ik niet betalen van mijn zakgeld.”
“Nou, dan komt het er niet, hè.”
“Er hoeft ook geen vis in, hoor. En hij moet in de tuin staan, want voor binnen is ie te groot.”
Nu is mijn interesse gewekt. Geen vis. Dat is een conceptuele vooruitgang.
“Wat moet er dan in?”
“Mensen.”
“Een tuin-aquarium voor mensen heet, voor zover ik weet, een zwembad.”
Een diepe zucht ontsnapt hem. Ik weet wat hij denkt: stom volk, die vaders, ze snappen werkelijk nóóit iets.
“Nee, het ís geen zwembad. Het moet een echt aquarium worden, met kiezels op de bodem en een onderwaterkasteeltje. Daar mogen de buurmeisjes dan in rondzwemmen. Als zeemeerminnen. Aan de voorkant is er zo’n grote glazen ruit. Daar zit ik dan voor en kijk toe.”
Even sta ik met mijn mond vol tanden. Ik weet dat hij de buurmeisjes – een aantrekkelijke tweeling van rond de 16, geloof ik – erg leuk vindt. Ik vind ze óók best leuk om te zien (al mag ik dat natuurlijk niet zeggen). Maar om ze nu als zeemeerminnen te verkleden en in een aquarium te dumpen, dat gaat me toch wel een beetje ver, qua fantasie.
Ik besluit het over een andere boeg te gooien.
“Zoon van me, dat is een gewéldig idee! Maar ik vermoed dat de buurmeisjes daar anders over denken. En denk je dat ik zo’n mensenaquarium zomaar even uit mijn kontzak trek? Die dingen bestáán helemaal niet.”
“Ze bestaan wél. Ik heb ze op Instagram gezien. Iets met containers. Hartstikke gaaf. En de buurmeisjes vinden het prima, als het maar verwarmd is. Ik heb ze al gevraagd.”
Snotdomme, het jong heeft natuurlijk van tevoren al aan alles gedacht. Hij lijkt op mij. Ik google. En warempel. Containerpools bestaan. Met glazen ruit.
Ik ben om. Ja. zo’n ding wil ik wel in de tuin. Daarmee kan ik vast mijn toekomstige vriendin(nen) gigantisch imponeren. Die buurmeisjes zijn sowieso te jong voor me. Nu nog een paar zeemeerminnen en een kasteel scoren. En de lotto winnen.