Een depressie is niet te zien wanneer je erin zit. In de put zie je namelijk alleen de randen om je heen. Die zijn hoog en lijken onoverkomelijk. Pas wanneer je eruit bent en terugkijkt, kun je zien hoe diep de put was en hoe kleurloos alles leek. Het is natuurlijk niet zo dat de wereld nu meer kleur heeft, maar het valt me nu meer op. En wanneer je terugkijkt, was die put eigenlijk niet eens zo diep. Het lijken wel ruzies om onbenulligheden. Op een gegeven moment weet je eigenlijk alleen nog maar dat je ruzie hebt. Waaróm je ruzie had, ben je allang vergeten.
Ik had zo’n een dipje. Hoewel ik nog wel weet waarom het kwam, is het eigenlijk niet zo belangrijk meer. Zonder enige twijfel kan ik je mededelen dat ik niet goed omga met de tekenen van zo’n dipje, want ik neig vrijwel altijd naar zelfdestructief gedrag. Ik vlucht in werk, in verplichtingen of drink (te)veel om maar niet te worden geconfronteerd met hoe ik me daadwerkelijk voel. Er is me wel eens verweten dat vluchten in werk een typisch mannelijke reactie is. En als ik met de billen bloot moet, dan is dat omdat ik niet wil klagen. Ik heb niet zo’n zin om mijn gemoedsrust op anderen te laten drukken, dus negeer ik mijn gevoel tot er ruimte voor is.
Dat die ruimte er pas is wanneer je dat zelf toestaat, is iets wat ik cognitief begrijp, maar wat gevoelsmatig niet altijd wil landen. Dat zie ik ook veel om me heen, mannen zoeken uitlaatkleppen. Ik ga niet degene zijn die zegt dat het masculine beeld van mannen in de westerse maatschappij me drijft tot het onderdrukken van emoties. Dat zou overdreven zijn. Maar piemel of niet, we voelen allemaal. Ik vond mezelf weer, of liever gezegd, ik kwam mezelf weer tegen. Als je weet wat ik bedoel, onthoud dan dit: Het gaat over.
Dat is het belangrijkste. Hoe somber alles ook lijkt, er komt een moment dat je erop terug kunt kijken, op je eigen gevoel. Dan kun je bijna niet begrijpen dat alles zo grauw en kleurloos leek. Dan snap je niet meer waarom je niet danste op de muziek.
Dan ben je eruit.