Elk jaareinde hetzelfde liedje. Na een heel jaar doorgeploeterd te hebben, vraag ik me af wat ik de afgelopen 365 dagen in vredesnaam uitgespookt heb.
Heb ik iets uitermate belangrijks gedaan?
Nee. Niet echt.
Heb ik goed voor mezelf gezorgd, zoals iedereen altijd zegt dat ik zou moeten doen?
Nee. Echt niet.
Heb ik leuke of interessante nieuwe mensen (lees: vrouwen) leren kennen?
Ja. Een paar. Maar die zijn inmiddels alweer verdwenen.
Heb ik dan misschien wat bijzonders of opvallends gedaan het afgelopen jaar, iets wat ik de jaren daarvoor nog nóóit gedaan heb?
Ook al niet.
Ik heb gewerkt. Ik heb de kinderen weer wat groter gekregen en – voor zover mogelijk – beter opgevoed. Ik heb akkefietjes met en tussen de commune-mannen diplomatiek gesust en een paar keer ge-date. Ik heb meerdere serieuze sportpogingen gedaan; vast een gevolg van al die mislukte dates. En, oh ja, gewerkt. Dat ook. Wat een fantástisch jaar hebben ‘we’ weer gehad.
Hoe doen mensen dat? Vol goede moed en frisse – soms zelfs verse – voornemens het nieuwe jaar instappen? Het enige wat ik bij de jaarwisseling denk is: Joepie, wéér een heel nieuw jaar, met meer van hetzelfde. Weer een rondje rond de kerk des levens.
En elk jaareinde heb ik dus die oerdrang om iets te bedenken wat ik het komende nieuwe jaar ga doen. Móét doen.
Iets speciaals. Iets welriekends.
Iets van wereldformaat. Van kaliber.
Iets dat mij lichamelijk en geestelijk gaat veranderen.
Iets dat mij als herboren zal laten voelen.
Iets dat mij ontlast van die onophoudelijke druk.
Enfin. Eerst maar eens naar het toilet.
Alvast een gelukkig nieuwjaar, hè?