Het was oudjaarsdag 1998. Met een groep van vijf vrienden gingen we op weg naar het overdekte skatepark van Anderlecht, bij Brussel. Als skateboarders trokken we er in die dagen regelmatig op uit naar skateparken in andere steden. Deventer, Amsterdam, Eindhoven en zelfs Groningen stonden vanuit onze Brabantse hometown op de lijst.
Skateparken in België sloegen we niet over en zo rolden we op de laatste dag van het jaar naar het diepe zuiden. We gooiden onze skateboards, rugzakken met chips, drinken, een schoon T-shirt en wat vuurpijlen in twee auto’s. Waarvan de ene een gare Ford Fiësta, de andere een oude beige Kever. Onderweg deden we wat jongens op roadtrip doen: we maakten grappen, lieten scheten, luisterden naar punkrock op cassettebandjes en schoten al rijdend vuurpijlen af vanuit lege bierflesjes.
In Anderlecht was het park die dag in eerste instantie slechts geopend voor inlineskaters, en dus niet voor skateboarders zoals wij. Onze smeekbede dat we speciaal helemaal uit het verre Nederland waren gekomen hielp zowaar. Met onze jeugdige polderglimlachjes en blonde blauwe ogen kregen we entree.
Tegen etenstijd vonden we het tijd om terug naar huis te gaan. Moe en hongerig van het skaten, maar bovenal omdat het oudejaarsavond was en we die avond bij ons thuis dus flink feest zouden vieren. We stapten in en vertrokken.
We reden inmiddels ergens in de lege Vlaamse binnenlanden tussen Turnhout en Eindhoven toen plots de Kever uitviel. Het was koud, donker en de snelweg was bijkans uitgestorven. Mobiele telefoons – laat staan waarmee je eenvoudig in het buitenland kon bellen – hadden we niet, maar dankzij een praatpaal kwam na een poosje de Belgische wegenwacht aankarren.
“Maar jongens, zijn jullie niet in het bezit van een internationale reis- en kredietbrief? Anders mag ik u eigenlijk niet helpen vrees ik.” Verschrikt keken we elkaar aan. Wat nu? We gaan ons nieuwjaarsfeest toch zeker niet missen? De wegenwachtman streek over zijn hart en na wat rommelen onder de motorkap richtte hij zich weer tot ons. “Ik heb hier een slang goed vast gezet, daarmee moeten jullie thuis kunnen geraken!”
We bedankten de man en vervolgden vol goede moed onze weg. Het was inmiddels al na tienen. Krap, maar we zouden ons in elk geval niet om klokslag middenacht op een uitgestorven snelweg bevinden.
Tot de Kever ergens op de A2 opnieuw de vluchtstrook op schoof. Oh nee toch, wat nu weer? Het was bijna elf uur en we waren nog steeds niet thuis! De voorruit van de Kever was om onverklaarbare reden compleet verbrijzeld. Daar zag je niks meer doorheen. Er zat maar één ding op: die ruit moest er uit. Met onze skateboards begonnen we gestructureerd tegen het glas te meppen, net zolang tot de hele ruit eruit lag.
De rest van de terugweg zaten de jongens in de voorruitloze Kever met shawls om hun gezicht gewikkeld tegen de ijskoude wind. Zonnebrillen en mutsen beschermden de rest van hun hoofden. Opnieuw vervolgden we onze weg, in wat voelde als een race tegen de klok. Uiteindelijk waren we rond half twaalf thuis. Net op tijd voor oud & nieuw.