Zoals inmiddels wel bekend is, ben ik niet zo gek op social media. Nog steeds niet. Ook in dit nieuwe jaar niet. Ik doe er bar weinig mee, en dat wat ik ermee doe, doe ik omdat het ‘moet’. Een beetje, althans. Je moet als schrijver toch iets, hè. Anders kun je net zo goed in een fluffy dagboek met een slotje erop gaan kalken. Maar: ik heb via SocMed inmiddels wel een aantal interessante contacten opgedaan; er zitten blijkbaar ook leuke kanten aan.
En toch, eerlijk is eerlijk: Facebook, Twitter, Instagram en Whatsapp kunnen me gestolen worden. Mijn kinderen denken daar anders over.
“Pap, mag ik op Snapchat?”
Hoe blij ik ook ben met het feit dat ze me nog steeds eerst vragen of iets ‘mag’, is mijn eerste reactie:
“Weet ik veel. Wat is Snapchat?”
“Nou, gewoon. Leuk. En iedereen zit erop!”
“Nou en. Vroeger zat iedereen op een paard. Wat is er mis met een kaartje sturen?”
“Sjezus pap, blijf jij maar lekker bij je postduiven. Ik installeer Snapchat gewoon, jij snapt er toch niks van.”
Prima. Opgelost.
Ik snap er natuurlijk best wel wat van. Ik ben niet helemáál wereldvreemd en zeker geen internetdummy. Ik heb het enkel niet zo op dat rondsturen van plaatjes van je poes of je meest recente drol. Ik heb een bloedhekel aan het gepling van die foon omdat de zoveelste Whatsapp of Facebook-message binnensijpelt. En ik erger me aan het feit dat je een extra rotzooi-mailaccount moet hebben als je de ergste door online shoppen geïnitieerde spam wilt omzeilen. Snapchat is gewoon meer van diezelfde onzinnige online geldingsdrang. “Ik ben er! Ik ben hier!! Zie je mij? Kijk nou! Zie je mij?!?”
Dat. 24/7.
“Pap, kijk!! Gaaf hè?”
Ik staar verbijsterd naar Simone’s schermpje. De prachtige foto die ik van haar gemaakt heb toen we langs het IJsselmeer wandelden, is totaal verkracht. Ik kan het niet anders beschrijven. Bovenop haar hoofd prijken twee roze kattenoren. Ze heeft een roze, driehoekige neus met dito roze kattenwangetjes en rare snorharen. Vre-se-lijk.
“Nee. Doe weg,” antwoord ik nors, en kijk de andere kant op.
“Shit, pap, jij wordt echt een ouwe, sjaggie knar, weet je dat?”
En dát… is het moment waarop ik ‘t opgeef. Ik snap totaal niet wat er nu leuk aan is om jezelf uit te dossen met kattenoren, hondentongen of bambi-ogen. Waaróm in hemelsnaam? Is dat wat zelfs mijn kroost nu ‘gaaf’ vindt? Ik kijk nog liever naar een kwijlende zombie.
Maar niet alleen kinderen doen dat; ik zie op social media zelfs met grote regelmaat tot hond of kat gemutileerde volwassenen langs komen. Afschuwelijk. Het liefst zou ik overal een boze emoticon onder pleuren, maar dat staat zo asociaal. Dus mute ik iedereen die zichzelf met die meuk versiert.
Gelukkig hebben mijn kinderen geen Facebook of Twitter (want oninteressant; da’s voor bejaarden). Die moet ik dus in real life blijven muten. Dan maar een sjaggie ouwe knar.