
Bron: Pixabay
Zoals de meesten van jullie wel weten, ben ik een fervent hardloper. Weer of geen weer, ik probeer altijd, ergens in de hectiek die mijn leven heet, een moment te pakken om er even op uit te gaan. Zo ook in de donkere wintermaanden.
Nu had ik er al een mooi aantal kilometers opzitten, toen ik bij mijn vaste bruggetje aankwam. Afgezet. Werk in uitvoering. Ze waren in het schemerduister bezig met het bruggetje. Paar grote lampen er op en timmeren maar.
Ik stopte nog net voor de bouwlampen. Ik had geen zin om daar in mijn hardloopoutfit in de spotlights te staan. Er was geen omleiding te zien. De enige weg voor mij was over dat bruggetje. IK had weinig zin om weer een halve kilometer terug te rennen en dan met een omweg naar huis te gaan. Ik had al zat kilometers in de benen.
Nu was er links van mij een wandelpad het bos in. Dat moest vast ergens dichterbij huis uitkomen.
‘Niet bij duisternis betreden’, stond er op het bord. Dus als een echte eigenwijze betrad ik het pad. Wat is het dan toch een stuk donkerder in zo’n bos. Maar goed, het was dit of niks. Ik rende een tijdje moedig verder, stopte toen, bekeek de situatie en zag niks. Ik liep hier als Stevie Wonder plompverloren door een pikdonker bos.
De grond onder mij kreeg kuilen en wortels. Ergens wist ik dat ik waarschijnlijk niet meer geheel op het pad liep. Nu zou elk verstandig mens denken: ‘dit is niet goed, ik moet omdraaien nu het nog kan’. Maar ja, ik ben Michiel. Weldenkend individu. Dus ik dacht: ‘Wel. Het kan wel’. Moedig rende ik verder het grote donkere bos in. Roodkapje op Assics.
Het pad was allang geen pad meer. Gebutst en geschaafd stuiterde ik door een bos dat de omvang van de Amazone leek te hebben. Totdat ik daar in het maanlicht een open vlakte zag. Ik had het gehaald! Als een dolgelukkig labrador draafde ik het bos uit. Ik was in een weiland beland.
Twee flink gehoornde runderen keken mij aan. Overduidelijk geen Hollandse kaaskoeien. De linker zag er wel heel groot uit. En bronstig. Hij snoof een keer. Ik zag mezelf al met mijn hardloopbroek bungelend aan die hoorn. Zo half in de blote kont.
Een verstandige Michiel draait zich dan pas om. Dat deed ik. Maar waar was ik het bos uit gerend? Ik zag enkel prikkeldraad… en vier hele grote hoorns. Oh boy.
Ik wilde al van nood over het prikkeldraad klimmen, toen ik gelukkig de uitgang van het bos spotte. Als diezelfde hondsdolle labrador spurtte ik terug de bossen in. De natuurlijke hindernissen in het aardedonker waren zo mogelijk nog groter dan tijdens de heenweg. Wat slechts enkele minuten waren, leek uren te duren. Daar was de brug! Gelukkig!
Half geschaafd en met stukken takken aan mijn benen hangend, rende ik de weg op. Zo de spotlights in. Heel even moest ik wennen aan het licht. Ik kneep mijn ogen wat samen en ontwaarde een viertal mannen met helm. Ze keken mij net zo raar aan als die gehoornde duivels van daarnet.
‘Het is niet wat je denkt,’ zei ik nog met een wegstervende stem.
Daar stond ik. Een man in een strak broekje, die half beschadigd uit een bos kwam rennen. Ze bleven nog een seconde of wat heel ongemakkelijk naar mij staren.
‘Ik eh, moest maar eens verder.’
Een van de mannen knikte aarzelend.
Die laatste twee kilometer om heb ik nog nooit zo snel gelopen. De walk of shame. Gelukkig was het donker.