“Pap, ik moet carnavalskleren hebben voor op school. Het thema is ‘Alle kleuren van de regenboog’. Je mag je eigen kleur uitkiezen, maar het mag géén wit of zwart zijn.”
Ik denk dat ik de reden voor het regenboogthema en ‘geen wit of zwart’ wel weet. Maar laat Simone maar lekker denken dat het enkel om vrolijke kleuren gaat en niet om genderdiscussies, discriminatie of taalzuivering.
“Zoek maar in je kast. Je hebt zat roze spullen om aan te trekken. Beetje schmink erbij, klaar.”
Simone ratelt alweer verder.
“Lars uit mijn klas, hè, die is gewoon stom. Hartstikke stom. Nee, dóm. Dát is ie.” Ze kan er niet over uit hoe ontzettend dom Lars is.
“Wat voor kleur heeft ie die Lars? Is ie donker?”
Ik kijk Nick vol afgrijzen aan. Die vraag had ik werkelijk allerminst verwacht van mijn doorgaans intelligente zoon. Nick staart terug met een onbegrijpende blik, opgetrokken wenkbrauwen, als in ‘Wat nu weer? Heb ik iets fouts gezegd?’
“Ja, wat nou! Die Baudet en zijn mensen zeggen het toch? Donkere mensen zijn dom volk. Standaard. Dus als die Lars uit Simone’s klas donker is, zou dat veel verklaren.”
“Lars is roodblond met blauwe ogen en een hoop sproeten. En hij heeft altijd een rode broek aan. En tóch is ie dom,” mompelt Simone.
“Gossame, dan klopt het dus helemaal niet!” roept Nick verontwaardigd. “Dacht ik net: wat hándig, je kunt dus gewoon aan de kleur al zien hoe intelligent iemand is, en dan klopt het wéér niet. En die Baudet zei nog wel dat het gewoon zo ís! Die heeft toch ook gestudeerd, of niet? Met al zijn Latijn? Die moet zoiets dan toch wéten?”
Ik heb nog geen woord uit kunnen brengen. Ik had mijn mond weliswaar al open om iets te zeggen, maar die is inmiddels weer dichtgeklapt. Ik wist niet dat Nick Baudet überhaupt kende. En al helemaal niet dat hij daadwerkelijk naar ‘s mans idiote uitspraken luistert.
“Waarom denk jij dat Lars dom is, Simone?” Het lijkt me de enige verantwoorde vraag op dit moment.
“Ik dénk dat niet, ik wéét dat gewoon. Lars heeft niks door. He-le-maal niks. De briefjes op zijn rug niet, ons meisjes niet, de lesstof sowieso niet, de grapjes achter zijn rug om niet, niks niet. Je kunt ‘m altijd foppen. En als je in Minecraft met hem in één team zit, verlies je altijd omdat hij niet eens weet hoe je moet jumpen, zó dom. En het ergste is, hij doet juist alsof hij álles beter weet, met een hoop moeilijke woorden in zijn zinnen. Maar eigenlijk weet hij helemaal niks. Zo dom als een deur. Is gewoon zo.”
Typerend voor de meeste Nederlandse politici, denk ik heimelijk. Nergens iets vanaf weten, niks snappen, maar er diplomatiek overheen kletsen met wat moeilijke woorden en vervolgens zeggen dat het ‘gewoon zo is’. Eigenlijk zou het best handig zijn als de intelligentie van mensen aan de persoonskleur te zien is. Het slimme volk met een IQ boven de 110 moet groen zijn, alles onder de 80 rood. Alles daartussenin is wit. Oh nee. Wit is stigmatiserend. Dan zwart. Nee, kan ook niet. Dat is discriminerend. Nou ja, iets neutraals in ieder geval. Oranje dan maar.
Als je op straat iemand naar de weg wilt vragen, neem je een groene, want die weten alles. Als je een ongecompliceerde vrouw (of man) wilt, die niet al teveel nadenkt tijdens de seks, neem je een rooie. En in je bedrijfsteam neem je enkel oranje mensen: lekker neutraal en dan val je zelf niet teveel op. Ik deel mijzelf bij de oranje mensen in. Teveel groenen in het team zouden mij dom doen lijken. Maar met teveel rooien kom ik natuurlijk ook geen stap veder.
“Waarom zeg je nu niks meer, pap?”
Ik schrik op uit mijn overpeinzingen.
“Euh… Nou, ik vroeg me af of ik nu oranje of meer groen zou moeten nemen. Voor mijn team, op ‘t werk.”
“Vieren jullie op het werk dan óók carnaval met een regenboogthema?”