
Bron: Pixabay
Ik heb een fobie voor slangen.
Het zijn prachtige beesten, maar sinds ik een zwarte adder op een bergpad in Zwitserland zag zonnen, ben ik er doodsbang voor.
Mijn kinderen maken daar grapjes over. Want zij vinden slangen prachtig en ze knuffelen ze bijzonder graag als we in de “Oliemeulen” of in “De Aarde” zijn. Daar heb ik een rattenslang om mijn nek gehad en een koningspython vastgehouden. Om mijn Draken te laten zien dat je angst kan overwinnen.
Wat niet lukt, overigens.
Mijn angst was dan ook groot, toen we naar De Eifel op vakantie gingen.
Ik was erachter gekomen dat er slangen aanwezig zijn. Dus bij elke wandeling deed ik hoge schoenen aan – en hoe warm het ook was – ik deed de pijpen van mijn lange broek in mijn schoenen.
Elke keer weer gooide een Draak een smalle stok voor mijn voeten en riep “SLANG“.
Waardoor ik dagelijks mijn onderbroekje weg kon gooien.
Op een bizar warme dag gingen we 13 kilometer wandelen.
Nadat ik geparkeerd had, gingen mijn vrouw en de Draken eerst even naar een ruïne kijken. Ik bleef bij de auto, zodat ik alvast de rugzak kon vullen.
Maar ook moest ik ontzettend plassen.
Omdat ik dat niet kan als iedereen kijkt, vond ik het geen enkel punt dat de rest van het gezin een paar honderd meter verderop stond.
Ik liep richting de berm en haalde mijn kleine slangetje uit mijn broek. Ik keek of niemand aanwezig was en met een diepe zucht begon ik mijn blaas te legen.
En toen gebeurde het.
Precies daar waar de urine de berm nat spetterde, kroop een langwerpig bruin ding de berm in.
Slang.
Zonder na te denken rende ik schreeuwend van angst richting gezin. Een paar honderd meter.
Ik duwde een paar wandelaars het pad af en als in een film vloog ik mijn vrouw om haar nek, huilend dat ik bijna doodgebeten was door een kleine bruine slang.
Ietwat giechelend troostte mijn vrouw mij, met de woorden dat ik waarschijnlijk oog in oog had gestaan met een hazelworm.
En dat is niet eens een slang. Laat staan dat hij gevaarlijk is. Of giftig.
En toen vroeg mijn dochter waarom mijn piemel nog uit mijn broek hing.
Met het schaamrood op mijn kaken stopte ik de spugende cobra terug in zijn terrarium.
Mijn vrouw begon te hinniken.
Want ze vond de wandelaars al zo gek naar mij kijken toen ik ze weg duwde.
De resterende 13 kilometer heb ik achteraan gelopen. In mijn eentje.
Zonder een zichtbaar zwiepende piemel.
Die was in zijn schulp gekropen, om de rest van de vakantie dienst te weigeren.
Sindsdien ben ik niet meer bang voor slangen.
Ik háát ze.