
Bron: Pixabay.com
Tourbussen, je kent ze wel. Vroeger gingen we er massaal mee naar Spanje en andere zonnige oorden. 24 uur lang opgepropt in een stoel, wat dan door moest gaan als royal class, maar meer voelde als veevervoer. Wat wij op onze beurt als testosteronpubers ook meer dan waar maakten.
Vandaag de dag, nu de welvaart bij ons klagende Nederlanders gestegen is, reis ik een stukje luxer. Met een vliegtuig. Hoewel daar het oppropeffect nog steeds van kracht is. Dit onder het mom van royal class en je genaaid voelen dat je er 35 euro voor bijbetaald hebt. Groot voordeel is wel dat de reis geen 24 maar 2,5 uur duurt. De sardientjes mogen eerder uit het blik, zeg maar.
Heel soms kom ik nog wel eens in zo’n touringcar. Een paar weken geleden nog, toen we naar de Vrienden van Amstel Live! gingen. Je kent het wel, met 90 collega’s in twee bussen al bierdrinkend naar een concert. Nou ja, ik kende het niet echt. Nep bierdrinker die ik ben. Maar ik deed moedig mee met mijn Radler 2.0. Ja, ja, badass to the max.
Afijn, na twee blikken Radler en veel gehobbel in een bus begint de blaas toch een soort protest te geven. Geen probleem. Ik zit immers in een tourbus en deze is voorzien van een toilet. Alleen waren deze sanitaire gelegenheden in mijn herinnering groter dan dat ze bleken te zijn. Of ik ben gigantisch gegroeid. Dat kan ook. Maar ik vrees dat mijn geheugen nogal wat alcoholhiaten heeft van weleer.
Ik dat hokje in. Een ander woord kan ik er niet voor verzinnen. Zie ik een wc-pot die zo laag bij de grond hangt dat je er laagtevrees van zou krijgen. Dat ding was gebouwd voor kabouters! Niet voor lange Michieltjes! Mijn hoofd zat zo schuin tegen het plafond aangedrukt en ik bedacht hoe ik dit aan zou pakken. Tegen twee collega’s had ik al gekscherend gezegd dat wanneer ik er niet met drie minuten uit was, ze Amber Alert moesten inschakelen. Nu ik zo tussen plafond en vloer geklemd stond, besefte ik dat drie minuten wel erg optimistisch was.
Hoe de fuck moest ik hier plassen? Staand was geen optie. Zittend dan maar. Dan moest de broek een stukje naar benee. Bam! Eerste keer elleboog tegen de zijkant. Broekriem was los. Bam! Tweede, bam, derde keer. Broek open. Zitten.
Opeens wist ik hoe het voelde om een duveltje in een doosje te zijn. Of een stuk brood in een tosti-apparaat. Met mijn knieën zo’n beetje tegen mijn neus aangedrukt en mijn voeten vastgeplakt tegen de deur. Als een overvoede walrus in een te kleine badkuip zat ik opgepropt in dat hokje. Goudlokje in het kleinste bed bij de beren. Alleen dit goudlokje was als de dood dat hij als een stuk tosti met zijn lange benen zo het toilethokje uit zou floepen. Letterlijk van de pot gerukt.
Wonder boven wonder bleef de deur ondanks alle spanningen dicht. Zelfs onze buschauffeur, die ik ervan verdacht zijn rijbewijs bij de Witte Prijzenhal te hebben gekocht, kon mij met zijn gehobbel niet weerhouden van standvastig geplas.
Na een keer of vier telefoon via mijn ellebogen te hebben gekregen, had ik mijn broek weer opgehesen. Onopvallend de wc uit zat er nu niet meer in.
Ik trok de deur open en knalde als een kurk naar buiten. Twee collega’s keken mij aan met pretoogjes. Wat ik daar allemaal te bonken had?
‘Nou,’ zei ik. ‘Het is even turnen in die mini-kliko, maar hoe je het ook wendt of keert, het blijft een hoop gezeik.’