Twintig medailles behaalde Nederland op de afgelopen Olympische Winterspelen. De acht gouden, acht zilveren en zes bronzen plakken zijn geheel volgens Nederlandse traditie gewonnen bij het schaatsen. Zinderende blij-dat-ik-glij wedstrijden op vlijmscherpe, lange ijzers, zoevend over een lange ovale baan. Of als je het kleiner zocht, op iets wat meer op een ondergespoten parkeerplaats leek.
De bejubeling van ’s lands nationale wintersport nummer één komt deze week pas echt tot zijn hoogtepunt. Terwijl het complete land verzwolgen werd door een niets ontziend, winderig ijsmonster uit Siberië vroren sloten en plassen gestaag dicht. Woensdagavond was het zover, toen in Haaksbergen de eerste wedstrijd op natuurijs van deze winter werd geschaatst. In Friesland mompelt men ‘Giet it oan?’ zachtjes binnensmonds, goed wetend dat een tocht langs de elf steden er ook dit jaar niet in zit.
En zo rolt de winter. Waar het een heel seizoen vooral grijs en nattig was gaat het land plots gebukt onder een kleine ijstijd. Kinderen baden in de warme chocomel, de snert en rookworsten zijn niet om aan te slepen en met klassiek gestuntel wagen hele volksstammen zich op het ijs.
Die voorspelde curlingtrend wil overigens niet echt doorzetten, maar wanneer je mannen met snorren in strakke leggings over het ijs ziet snijden weet je: dit is een goede winter.