Terwijl ik bij de visboer wacht op mijn eigen portie kibbeling, krijgt de man die voor mij aan de beurt is zijn bakje overhandigd. “Het is toch geen knoflooksaus hè? Ik had ravigote besteld, want ik moet zo nog naar klanten.” Het is gelukkig de goede saus. Het heerschap gaat zitten en probeert een plastic vorkje uit het overvolle miniatuur haringtonnetje te peuteren. Ik schat zijn leeftijd op 55 jaar. Een typische vertegenwoordiger van de oude stempel. Pantalon en colbert met duidelijke gebruikssporen, schoenen van zacht en versleten kunstleder, pluizige sokken en een lichtblauw overhemd met lichte vlekvorming. “Daar komen er zometeen nog een paar bij”, hoor ik mezelf denken.
Eenmaal geïnstalleerd, met de vork in de aanslag, vindt er nog een “handen uit de mouwen” ritueeltje plaats. De man licht zijn achterwerk op van de stoel, drukt de buik tegen de rand van het bistrotafeltje en strekt met een simultaan gebaar de armen naar voren, waarbij de polsen een kort rukje maken. Inderdaad, de mouwen zitten net ver genoeg naar achteren nu, om niet in de ravigotesaus te belanden of de krokante, maar vette korst van de kibbeling te aaien. “Eet smakelijk”, zeg ik tegen hem. Een loze blik terug is het antwoord. Met een welgemikte prik belandt het vorkje in het bovenste blokje vis.
Een te grote hap later kijk ik naar een homp half gekauwde visdelicatesse op een verbrande tong. “Jezus. Jezus. Whoho”, is het bijbehorende geluid. Te gulzig. Te heet. Met de mond open en de vis nog op dezelfde plaats, wappert de bebaarde senior koele lucht naar binnen. Er loopt een straaltje speeksel uit zijn mondhoek en er zitten visklontjes in zijn snor.
“De vis wordt duur betaald”
Inmiddels zit ik, al prikkend in mijn eigen kibbeling, gebiologeerd gade te slaan wat Kapitein Iglo een tafel verder allemaal doet. De vork steekt nu recht omhoog in de knuist, met dezelfde hand wordt de vis tussen duim en wijsvinger uit het bakje gehengeld. Wel mooi om te zien hoe bij elke beweging naar de mond, het vorkje even tegen de bril aan komt. Met vette vingers probeert de lardeerkoning zijn bril schoon te maken, door deze heen en weer te raggen tussen twee even vette servetjes. De bril op afstand houdend, tuurt hij door de glazen, om uiteindelijk het wazige eindresultaat maar goed te keuren.
“De vis wordt duur betaald vriend!”, bitst hij tegen de visboer, duidelijk doelend op de belachelijk hoge prijs voor het lekkers. Dan gaat zijn telefoon. Met vette hand wordt er een Samsung van het formaat surfplank uit de binnenzak van het mottige colbertje gehengeld. Turend over de rand van de bril wordt er overduidelijk een afweging gemaakt: toevertrouwen aan de voicemail, of aannemen? Het wordt het laatste. Ik zie, in de schittering van het zonlicht, zijn vette duim over het scherm vegen. “Herman!”
Het telefoongesprek bevat een hoop “laat ze de kolere krijgen” en “ze moesten eens in onze schoenen staan”. De emoties lopen hoog op, echter dat weerhoudt de beller er niet van om tijdens het gesprek verder te gaan met eten. Al kauwend staat hij zijn gesprekspartner te woord. Ik zie bij elke “t” en “r” stukjes fijngekauwde witvis op het grote Koreaanse beeldscherm spatten. Ze blijven zitten. Een luid “Doei Arjo!” kondigt rust aan. Het zwarte plastic bakje is leeg en met zijn linker wijsvinger likt de liefhebber de laatste ravigotesaus uit het sauscompartimentje. Met de telefoon in de ene hand en het bakje, vorkje en servet in de andere hand, loopt de man naar het gootsteentje voor klanten, waar ook de prullenbak staat. Het afval eenmaal gedumpt, staat de man zijn handen te wassen. En niet alleen zijn handen. Het telefoontoestel draait door zijn knuisten onder de lopende kraan, zoals vroeger een groot blok vierkante FA-zeep door je handen bonkte. Mijn opgetrokken wenkbrauwen worden opgemerkt.
“Het is een waterdicht toestel hoor”, krijg ik mee, voordat hij het overtollige water aan zijn broekspijpen afslaat.