
Foto: Remko Arts
De meeste mensen associëren wintersport nog steeds met koude; de sneeuw is koud. Dat klopt, maar je zweet je een ongeluk. De zon brandt genadeloos door factor 30 heen op deze hoogte. Daarnaast ben je gewoon acht uur per dag aan het sporten.
Het is de enige vakantie waarbij ik om zeven uur al sta te springen om de dag te beginnen. In de ochtend gaat er gestaag een stroom mensen naar boven. Iedereen wil de berg op. Vanwaar ik kijk, boven op de bergkam, zijn het net mieren. Tot ze aankomen. Bij aankomst lijken ze net zeedieren op land. Ski’s, stokken wanten en snowboards worden onwennig meegesleept. Het oogt niet alleen onhandig, er klinkt een zee van zuchten wanneer ze op de bergkam staan. De onhandigheid zorgt bij de één voor irritatie, bij de ander voor de slappe lach. De toegang tot de pistes wordt langzaam een bottleneck. Een zwetende, zwoegende massa staat bovenop een berg. Net wanneer je denkt; waarom doen ze het, glijdt de eerste elegant naar beneden.
Zachte glooiende sneeuw die opspat wanneer een bochtje wordt gemaakt. Skiërs racen, snowboarders gebruiken de hele piste in de breedte. Die krioelende, zwetende massa die aan het hannesen was, spuit nu sneeuw omhoog bij elke bocht. Het toonbeeld van vrijheid, snelheid en sportiviteit. Zoals dolfijnen spelen in de boeggolf, zo dartelen de wintersporters van de berg af.
De berg, eens een woest obstakel, onoverkomelijk voor legers en dus een landgrens, is nu een speeltuin geworden. Bedwongen door de mens. De majestueuze berg die eens ontzag inboezemde en een levensgevaarlijke onderneming was om over te steken, dient nu als veredelde glijbaan. Hoe gracieus de wintersporters ook over de piste dartelen, ze tarten moeder natuur.
Tot de skiërs en snowboarders weer bij elkaar drommen bij de volgende bottleneck. In dit geval een stoeltjeslift. Dan lijken de wintersporters weer op zeeleeuwen die een strand op schuifelen. Lomp, onhandig en uit hun element.