Het is vrijdagmiddag. Ik verkeer in een goede bui. Vandaag gaat het gebeuren: Ik heb een date met de dochter van mijn Keurslager! Ze heet Maerle: unieke naam voor een uniek meiske!
Zélden was ik in mijn lieve leventje zó in mijn nopjes. Ik heb maandenlang peperdure bloedworst, cervelaat, ossenworst, saucijzen, tartaartjes, koteletten bij haar gekocht, in plaats van de veel goedkopere supermarktversies, opdat ik steels verliefde blikken kon werpen op haar poezelige snuitje; iets wat mij bakken vol geld heeft gekost, maar in dezelfde mate een gelukzaligheid verschafte, die ik in tijden niet meer mocht ervaren.
Na een half jaar was ik dan eindelijk klaar voor een volgende stap en sprak ik, een beetje stotterend, de legendarische, niet bijster originele woorden: ‘Maerle, heb je misschien zin om een keertje mee uit eten te gaan? Ik trakteer.’
Vervolgens kreeg ik een kleur omdat juist op dát moment drie huisvrouwen de voorheen op ons tweeën na volkomen lege slagerij kwamen binnengebanjerd. Ik zeg ‘gebanjerd’: het waren van die gezette dames die volgens mij iedere avond een pond zure zult wegwerken, kijkend naar hun favoriete soapopera op tv, vermaledijd apparaat dat onze maatschappij zo veranderd heeft, de jongste decennia. Gefrustreerd wachtte ik op een antwoord.
‘Goed,’ antwoordde ze, ‘hier is mijn nummer’, en ze schreef in een aandoenlijk hanenpootje haar telefoonnummer op een briefje van Slagerij Van Kampen, de zaak van haar vader, Jan van Kampen.
Vandaag is het zover, vrijdag 13 april. Om kwart voor twaalf heb ik met haar afgesproken op de Grote Markt, waarna we naar het plaatselijke barbecue-restaurant zullen wandelen, om ons aldaar te goed te gaan doen aan een heerlijk middagmaal, bestaande uit grillvlees in alle soorten en maten.
De voortekenen zijn goed. Vanochtend, tijdens het ontwaken, keek de zwarte kat van de buren mij lief aan, vanaf de vensterbank van mijn geopende raam. Weliswaar brak ik hedenmorgen de spiegel van mijn toilet, het ding was toch aan vervanging toe, dus geen man overboord. Ook stootte ik tijdens het ontbijt abusievelijk het zoutvaatje om. Er zijn nochtans ergere dingen in het leven, iets waarvan mijn ochtendblad mij even later overtuigde: 13 doden bij een vliegtuigcrash in de Oeral. Toen ik de deur uitging om een doosje bonbons voor mijn lief te scoren, liep ik onder de ladder van mijn sympathieke buurman door, die zijn gevel in een vrolijk tintje aan het penselen was: een miniem spatje mintgroen kwam terecht op mijn schouder. Geen nood, ik droeg een oude jas, niet het gloednieuwe, megacoole bomberjack, waarmee ik mijn Maerle zo direct ga verrassen.
De dag verliep verder perfect. Vol verwachting sta ik hier, onder de schilderachtige leilinden op de Grote Markt, te wachten op mijn hartendiefje, in mijn handen een doosje chocolaatjes in feestelijke cadeauverpakking en een bosje donkerrode rozen. Ze is te laat. Maar niet veel.
Juist op het moment dat de wijzers van de kerkklok dertien minuten voor twaalf aangeven, zie ik hoe mijn droomprinses – naar alle waarschijnlijkheid mijn aanstaande verloofde – de hoek om komt, in een zwierige tred die mijn hartje temperamentvol laat stuiteren in mijn borstkas.
De zwarte kraai boven op de kerkhaan slaat het allemaal gade: hij ziet dat het goed is.
Doet ‘ie weer mooi, die van Tilburg!
Senks!