Ik ben al een tijdje (wat zeg ik; meer dan een half jaar) stil geweest voor wat betreft de Commune van de Bordeauxrode Losers (kort: D.c.v.d.b.L.). Waarschijnlijk interesseert ‘t sowieso niemand meer wat die mannen in mijn huis doen. Of deden. Begrijpelijk: het was ook werkelijk saai geworden.
Het laatste Commune-bericht dateert van november vorig jaar. Dat ging over mijn boekenkast. Zeer spannend. De berichten daarvoor gingen over Guido. Het was in die kortstondige, enerverende tijd, waarin Guido zijn halfslachtige zelfmoordpogingen deed omdat hij het leven, zijn leven, maar een kutleven vond. Maar die kutlevenstijd is nu voorbij, want Guido is weg. En Aiko ook. Officieel woont Hans weliswaar nog in de kelder, maar die is ook meer uit dan thuis.
Het is dus rustig. Erg rustig. Té rustig?
Nee, wel lekker. Denk ik.
Guido heeft sinds een paar maanden een vriendin. Ze was zijn therapeute in de depressie-kliniek en nu is ze ook zijn therapeute-aan-huis, want hij is bij haar ingetrokken. Zij deed hem eens even goed, doet hem nog steeds goed, en dat doet mij wederom goed. Ik ben enorm blij dat hij weer ín het leven staat, in plaats van dat hij ernaast hangt te bungelen. En het tuinhuis is weer van mij. Dat ook. Zó blij.
Aiko zit op Fiji. Bij een andere commune, voor zover ik heb begrepen. Eentje die mannenmannen met veel mannenliefde omarmt. Een groep vereenzaamde homo’s op leeftijd (dat wil zeggen, 40-plus) die de zon en de zee aan de andere kant van de aarde opzochten en besloten daar te blijven. Aiko hoorde erover van een vriend (van een vriend) en vertrok. Een woelige marktplaats-garage-sale (waarbij ook mijn fiets eraan moest geloven) en een laatste innige omarming (inclusief poging tot tongzoenen) later was ook hij weg. En ik ben oprecht blij voor hem. Zó blij.
Hans heeft zijn tweede succesvolle boek geschreven en zit om de dag in een of andere boekenwinkel te signeren. Liters gratis wijn, jengelende uitgevers, engelen in zijn (hotel)bed en boven zijn hoofd bungelende, nietszeggende literatuurprijzen houden hem van de straat. Het is hem gegund. Mij niet gezien. Niet dat ik ooit een boek zou kunnen schrijven, behalve iets voor dummies. En dat puur omdat ik er zelf één ben. Een herverlaten dummy. Zo blij…
De Commune is dood. Leve de Commune.
Maar het is zo stil in huis. Stil om mij heen. En stil is kil.
Het voelt doelloos. Niks meer omhanden, geen mannengeklets bij thuiskomst, geen extra huishoudelijk werk. Een Enkeling zou het rust noemen. Oh, de leegte…
En wat ben ik blij dat ik mijn kinderen heb. Mijn allessies. Mijn levendigheid in twee personen. Mijn zelf geknutselde duo-blijdschap. Zó blij.
“Pap… ik heb alweer naast de emmer gekotst…”
“Momentje, ik ben bezig met blij zijn.”