Om de week zijn mijn kinderen een weekend bij mijn ex. Dat is niet veel, maar zij vindt het beter zo. En ik heb ze ook liever de meeste tijd bij mij, omdat ik momenteel weinig vertrouwen heb in haar opvoedkundige capaciteiten. Ze heeft immers nog steeds ‘véél tijd voor zichzelf’ (en haar macho vriendje) nodig.
Probleem is dat bijna alle schooluitstapjes direct na het weekend zijn. Op maandagen. Want rustig en zo. Dan gaan ze dus om de week vanuit ex naar school en moet zij ze alle benodigde gerei, vreetspul en uitrusting meegeven. Zo ook vorige maandag: Nick had ‘wandeldag’.
Nu wil het lot dat hij een paar dagen tevoren bij een partijtje voetbal niet tegen de bal, maar tegen een doelpaal trapte. Klungelig en lullig. Knullig dus. Ook voor zijn grote-teennagel. Die was kats doormidden gescheurd. Een drama. Bloed! Pijn! En, wat later, een vette ontsteking op de koop toe. Want het jong lijkt op mij: heerlijke zweetvoeten. En dagelijks schone sokken aantrekken is een dingetje (sorry, dames, maar dan weet u dat vast).
Elke dag hoorde ik wel gejammer: “Oh, mijn teen… Pap, het doet zo’n pijn… Dit komt nooit meer goed… Mijn téén…”
Ik muteerde stante pede tot gespecialiseerd teenverzorger. Dagelijks een soda-badje om de teenwond goed schoon te krijgen en te houden, extra lange pleisters, netjes om gaasjes met speciale zalf gevouwen, elke dag een check en een verbandwissel. Alles voor de teen.
—
Enfin. Weekend. Op naar ex. De verband- en zalfkist geef ik maar mee; zij heeft toch nooit iets in huis. Zondagochtend belt zoon. Wat nú weer, denk ik nog.
“Pap, ik heb morgen wandeldag van school, maar mijn teen… mijn teeheeheen…” jammert hij.
Verrek, wandeldag. Was ik even vergeten.
“Laat mama maar een briefje schrijven dat je niet mee kunt,” opper ik.
“Dat kan niet, dat wil ze nie-hie-hiet,” blèrt Nick half huilend in de foon. “Ik móét morgen naar school, want mam heeft allemaal afspraken, zegt ze. En als ik naar school ga, móét ik meewandelen. Ik mag niet in mijn eentje op school blijven. Maar mijn téén… En ik heb ook helemaal geen goede schoenen, niks past. En het doet zo’n pij-hij-hijn…”
Ik hoor de tranen in zijn stem. Ik moet, ofschoon ik zijn pijn bijna kan voelen, zowaar enige ‘watje’-gedachten onderdrukken.
Normaal zegt hij nooit iets aan de telefoon. Stug en kort. En vooral: stoer. Niks laten merken. Maar nu jammert hij als een klein meisje. Over een bijna genezen TÉÉN, nota bene.
En dus scheur ik, vadertjelief, naar de op-zondag-open-Scapino, koop ruime edoch goedkope wandelschoenen en breng deze op de late zondagavond naar ex. Ik bekijk in het voorbijvliegen nog even zijn teen, het lichaamsonderdeel waartegen ik inmiddels enige aversie heb ontwikkeld.
“Kijk pap, mijn teen is he-le-maal wit en beschimmeld. Da’s toch niet normaal?”
“Jawel. Dat komt door de soda. En door de pleisters die er al dagen op zitten. Ziet er naar omstandigheden enigszins oké uit.”
Ex is verheugd: nu kan het jong naar school en zij naar haar afspraakjes. “Gewoon wandelen morgen, dat jong. Is goed voor hem. Wordt ie hard van.” Ik wou dat ze af en toe ook eens zo hard was voor zichzelf, met haar ingescheurde, roze design-kunstnagels.
Die maandagmiddag loopt het werk een beetje uit. Nick is hoogstwaarschijnlijk al thuis van zijn wandelarij. Bezorgd als ik ben over zijn fysieke toestand na deze uitermate teenbelastende, pijnlijke dag, besluit ik hem toch maar even te bellen.
D: En? Ben je al thuis?
N: Ja. Hoezo?
D: Nou gewoon. Ik was even benieuwd naar je teen.
N: Teen? Welke teen?
Heerlijk ! Om te lezen dan he