‘Eet je nog steeds door een rietje?’ vraagt Vink.
‘Sonde.’
‘Wat is zonde?’
‘Het heet een sonde,’ zucht Bor. ‘Ik weet niet eens of ik honger heb. Ik kan denken aan een bak kleffe Chinees, maar het doet me niks. Geen rammel, geen trek. Alles smaakt naar stopverf of zo, áls ik al iets door mijn keel krijg. Als ik hoest, breek ik een rib, proef ik bloed en jank ik een akelige rode klodder mijn zakdoek in. Weet je hoe ver je bent als je bloed kotst? Godverdomme man!’
Bor kucht hees en kijkt getergd naar het plafond. Vink slikt en knikt instemmend. De geur van aceton maakt zijn hoofd licht.
Nooit geweten dat het zo’n pijn zou doen om een vriend te zien lijden. Dat een ziekte altijd een ver-van-mijn-bed show is, iets waarover je in de krant leest. Maar niet dat een van je maten het overkomt. En zeker niet Bor, de man die met blote handen een boom velt en bewerkt tot een kano, inclusief een set bijpassende peddels. Een vriend die alles aan kon en altijd voor iedereen klaar stond. Een vriend die er nu bij ligt als een levend lijk, als een uitgeteerd lichaam dat op is en alleen nog maar hoeft te sterven.
Vink bijt op zijn lip en moet hard slikken om een traanoog te onderdrukken. De brok in zijn keel is ondertussen zo droog geworden dat hij poeder hoest.
‘Naar de plee is helemaal een hel,’ zegt Bor met een gebroken stem. ‘Alles is vloeibaar maar zelfs kakken doet pijn. De details zal ik je besparen.’
Op de gang klinken voetstappen. De moeder van Bor komt binnen, samen met zijn zus. Hij heeft er twee: Belle, en het aanwezige exemplaar Beau. Beau is wat je afgezwakt ‘een beetje dik, maar wel aardig’ zou noemen. Een klein momentje denkt Vink dat hij het er eigenlijk best op zou kunnen.
Beau heeft wel iets anders aan haar hoofd. Zodra ze Bor ziet liggen, begint ze zachtjes te huilen. Moeder breekt als vanzelf en doet mee. Met zijn drietjes vormen ze een hulpeloos huilfront in een stukje ziekenhuis waar zelfs een miljoen bloemen nog geen troost kunnen bieden.
Vink verliest het van de brok in zijn keel en neemt afscheid. Als hij naar de lift loopt, druppelen tranen over zijn wangen, om stuk te kletteren op het eigele linoleum. Geen mens is gemaakt om een vriend te verliezen.
(Dit is een stuk uit mijn ooit nog te verschijnen roman – PV)