Eerlijke vrouwen, ze zijn er nog! En ze redden mij. Nog steeds. En steeds weer. Zal ik dan echt nooit vrouwloos kunnen overleven?
Een gejaagde thuiswerk-ochtend: kroost naar school brengen, tanken, boodschappen doen, werken. Zo het plan. Bij het zelfservice-tankstation, direct naast de Aldi (hoe handig), tank ik me een rib uit mijn lijf. De bon-knop doet het niet. Gefrustreerd maak ik aanstalten om dan maar zonder bon weg te rijden, als het ding ineens tóch een papiertje uitspuugt. Ik loop terug naar de pomp, graai de bon en parkeer twintig meter verder bij de supermarkt.
Dralend en twijfelend als altijd doe ik de boodschappen. Laten we gek doen: biefstuk, bier, boontjes, en – ja, laten we dan ook maar meteen luxe doen – waspoeder. En de rest. Bij de kassa grabbel ik in mijn broekzak. Gapende leegte. Paniek. Ik moet mijn portemonnee in de auto hebben laten liggen na het tanken. Tenminste, dat hoop ik dan maar.
De adrenalineshot is vernietigend. Mijn hele leven zit in die verrotte portemonnee! Rijbewijs, 3 bankpassen, 2 kredietkaarten, werkbadge, allergiepas, foto’s van Nick en Simone, bijna 400 euro (vers gepind, ik houd van cash), mini-USB stick met belangrijke werkdingen, en zelfs mijn AH-bonuskaart. Nog meer paniek. Hectisch duw ik mijn kar naast de bossen half verlepte rozen.
“Ik moet even naar de auto, ben m’n portemonnee vergeten,” mompel ik tegen de rij en de kassadame tegelijk.
“Aha! U bent de meneer van die dikke portemonnee?” kraait de kassière.
“Nee, nee, geen dikke portemonnee. Ik ben de mijne in de auto vergeten. Even halen. Zo weer terug.”
“Ja, wacht effe dan! Wat is uw kenteken?”
Ik brom mijn kentekennummer.
“Nou, meneer, uw portemonnee is toch echt zojuist hier afgegeven. Momentje.”
Even later komt de manager parmantig op mij afgestapt. “Wat is uw naam meneer?”
“Enkeling. Denis Enkeling. Shaken, not stirred. Yet.”
“Geboortedatum?”
“Drie drie zesenzeventig.”
“Ha, klopt!”
Ja, dat weet ik ook.
“Dan heb ik hier uw portemonnee.” Hij wappert mijn leven voor mijn neus heen en weer.
“U heeft ‘m op uw autodak laten liggen. Een jongedame was zo netjes om ons te informeren. Ik moest van haar zelfs mee naar de parkeerplaats om ‘m persoonlijk van uw dak af te halen,” verkondigt hij met enige gewichtigheid.
“Welke dame? Wie? Wanneer? Hoe?” stamel ik. De rij groeit en gniffelt. Ik voel een enorme golf van (met schaamte vermengde) opluchting door me heen gaan. Dit kan niet waar wezen. Maar áls het waar is, ga ik deze dame zoenen.
“Ik zie haar nu even niet, sorry,” zegt de manager, om zich heen turend, “ze was – eh, hoe zeg je dat – donker-achtig. Met hoofddoek.”
Onderwijl verkeer ik in hoogste staat van emotionaliteit vanwege het feit dat er dus nog écht eerlijke mensen bestaan. Iemand vindt een meer dan goed gevulde portemonnee en redt en passant mijn leven. Want dat zit daarin.
Gehaast betaal ik de boodschappen met mijn vers teruggevonden geld. Terwijl ik even later alles in de kofferbak prop, loopt een (midden)oosters ogend meisje naar de auto naast mij. Ze staart me licht fronsend, ja zelfs indringend aan. Meteen blaat ik als een dol geworden schaap: “JIJ bent vást de engel die mij vandaag liet overleven!”
Een luttele seconde lijkt ze in lichte verwarring door mijn uitroep.
“Nou eh, engel weet ik niet. En of u vandaag overleeft, weet ik óók niet. Inshallah, de dag is nog jong. Maar ik zag uw portemonnee liggen, ja. Toen heb ik de filiaalmanager maar gehaald, want als ik ‘m zelf van uw dak pak, denken mensen natuurlijk meteen dat IK ‘m wil jatten,” schampert ze. Het maatschappelijke mistrouwen blijft getrouw hoogtij vieren.
Het liefst wil ik haar omhelzen. Ik maak er zowaar aanstalten toe, maar mijn verlegenheid en #MeToo doen me de das om. Geblinddoekt ben ik echter vooralsnog niet en zo ontwaar ik onder het randje van haar hoofddoek een oase van diepdonkere amandelogen, lange wimpers en perfect omhoog krullende mondhoeken. Haar verschijning schittert in het zonlicht. Ik voel mij verdrinken in mijn redding. Ze is oogverblindend. Even ben ik Aladdin. En zij mijn wonderlamp.
“Meneer? Hallo? Alles oké?”
Ik duik weer op vanonder de doeken.
“Eh, ja, eh… Dankjewel, mevrouw euh…”
Meer dan gestamel komt er niet uit mij, dus reik ik haar formeel mijn hand om haar te bedanken. Ze schuttert wat, tikt mijn hand heel even aan en dan verschijnt er zowaar een brede glimlach.
“Fatima. En graag gedaan, hoor. Fijne dag nog, meneer Euh.”
In de zinderende ochtendwarmte verdampt mijn Fatima Morgana, net zo snel als ze verschenen is. En ze heeft niet eens een glazen muiltje achtergelaten.