“Wat wil jij bij je friet?” vroeg mijn vriendin namens haar vader, die op het punt stond naar de snackbar te rijden. Het was vrijdagmiddag en met zijn allen maakten we er een lekker makkelijke Hollandse afhaaldag van. Niemand had zin om te koken en friet met een snack op zijn tijd hoort erbij. Bovendien leidt het tot peutergejuich in huize Wittevugts en dat maakt de aanwezigen nog eens extra blij.
Ik dacht even na. Natuurlijk zou ik gaan voor de satékroket. Dat sprak voor zich. Maar ik had trek in meer en om me verder vooral vol te gaan eten aan een berg patat – al dan niet dicht gekit met een register aan funky sauswerk – daar had ik geen zin in.
“Doe mij maar een loempia”, zei ik. “Maar niet zo’n klein kutdingetje hè? Wel zo’n grote zompige slof.”
De loempia is een mooi gevalletje kleinkunst uit de Aziatische keuken. Je hakselt een afgestemde groentemix (prei, rode ui, taugé, kool) met stukjes gebakken kip of garnalen in een flinke lap deeg en vouwt er een kunstige envelop van die je vervolgens dicht frituurt. Nou ja, ‘je mixt’… deze robuuste smaakzakken vol jolijt komen natuurlijk gewoon diepgevroren uit een fabriek waar alles full automatisch gaat, maar toch. Met een beetje fantasie waan je je in een of andere klamhete streetfoodsteeg ergens in pakweg Singapore waar een tandeloos vrouwtje, krom als een verlopen knipmes, met een brede grijns je loempia dichtvouwt en ‘m in een wok vol hete olie rustig baantjes laat trekken.
Alle zorgen netjes op een hoopje, bijeengehouden door een strenge, emotieloze deeglap en naar de vergetelheid gestuurd door een portal van 180 graden heet frituurvet. Was het leven maar zo eenvoudig als de loempia. Je zorgen bundelen, verpakken en weg ermee. Zo zie je maar dat niet alleen lekker eten, maar ook metaforische filosofie steevast uit het Verre Oosten komen. Hulde aan de loempia: een kunststukje uit de Oriëntaalse keuken dat bol staat van wijze levenslessen.