Ze glippen en glijden. Zo van de glijbaan het water in. En peddelen door naar het diepe. Daar waar echt gezwommen moet worden. Moeiteloos en soepel bewegen ze zich door het water. Water is leven. Wat een leven aan het zwembad.
Het glipt en glijdt. Het kronkelt tussen de ademtochten door. Het stroomt naar een plek die je niet kunt bereiken. Grillig, met onvoorziene schijnbewegingen, vloeit het met de jaren ongemerkt van je weg.
Nog?
Waar wil ik nog heen? Wat moet ik nog doen? Wie wil ik nog zien? En voelen? Het zijn de vragen die mijn halfzus zich stelt. Want nú kan het nog, dat ‘nog’. Zij heeft lymfeklierkanker. De artsen hebben haar opgegeven. Ze heeft NOG een paar maanden. Ze is NOG – een beetje – op de been, praat NOG met iedereen. Maar gaat langzaam en toch veel te snel heen.
En samen met haar wegglippende leven danst het mijne een tango voor mijn ogen. Wat heb ik nu helemaal gedaan? Gepresteerd? Liefgehad? Is het al voldoende?
Oud?
Je wordt ouder, papa! Het klinkt ineens heel bedreigend. De ware ouderschapsproblemen zijn inmiddels voorbij. Ik – jonge, energieke vent van 42 jaren – kamp nu met ouderdomsproblemen. Ik voel hoe de tijd verglijdt. Als mijn kinderen op de glijbaan. Mijn knieën werken soms niet meer mee. Dan gaan ze, als een nurkse puber, even op slot. Ik heb voortdurend rugpijn en last van gewrichtsstijfheid. De mens is nu eenmaal niet gemaakt voor een doorgaans zittend leven. De mens is niet eens gemaakt om echt ouder dan 40 te worden, geloof ik?
Angst?
Maar veel erger dan die midlife-kwaaltjes is de vergeetachtigheid. Ik loop naar de berging en weer terug, omdat ik in de berging niet meer weet, waarom ik erheen liep. Ik schrijf een stuk en houd in het midden op, omdat ik de zin niet meer weet, die ik wilde schrijven. Het idee floept schichtig weg, de intentie rent plots naar elders. De woorden blijven steken of verzinken in het moeras dat mijn hersenen blijkbaar wensen te zijn. En ik krijg grijze haren en grotere zorgen. En angst voor eindige levens.
Een wat oudere vriend werd met Alzheimer bediend. Hij kon het verlies van zijn herinneringen niet aan, is afgehaakt en heeft er een eind aan gemaakt. Mijn liefste tante met suiker werd een half jaar geleden een aardse onderduiker. Een langjarige klant met een hartstilstand. Ouders die écht ouder zijn. Een vriendin met een agressief melanoom. En nu een stervende halve zus. Dus.
Tijd?
Ik kijk vanaf mijn ligstoel naar de kinderen. Voor hen is de zomervakantie een eeuwigheid van tijd. Bij hen zit de behendigheid, de lenigheid, de vrolijkheid er nog in. Bij mij lijkt ‘t decennialang geleden ooit zo geweest te zijn. Oh. Dat is ook zo.
Nee. Niet wachten. Daarvoor gaat de tijd te snel. Ineens voel ik me oud. Stokoud. Een gedoodverfde vakantievierder met een midden-levensgevoel en een crisisstemming. Waarom eindigt het voor mijn zus hier al? En voor mij pas een stuk verderop? Natuurlijk, dat weet je niet. Ik kan morgen ook onder een tram lopen. Mijn ‘kwalen’ zijn niets vergeleken bij wat nog komen gaat, niets vergeleken bij die van anderen.
Glip!
Ik ben nog steeds die jonge vent. Alleen een beetje ouder. Met een van de glijbaan roetsjend leven, dat behendig door mijn vingers glipt om me – soms totaal onverwacht – naar de keel te grijpen.