Ik ben op vakantie. Met mijzelf, oftewel: in mijn eentje. Dat was een hele overwinning, maar ik wilde per se even weg en de kinderen zijn met ex mee op een grote reis. Een reis die macho-moneyman Manuel, haar huidige vriend, wél kan bekostigen en ik niet. Dus dat is mooi geregeld.
Eigenlijk wilden de lovebirds met z’n tweeën, maar de kinderen beten zich acuut vast en argumenteerden als volleerde deug(niet)politici dat zij óók wel eens naar Bali wilden, dat dit de kans van hun leven was, dat ze al járen niet meer ‘echt’ op vakantie waren geweest en dat ex – als goede moeder – óók maar eens iets voor haar kinderen moest doen. Zeg dan maar eens nee, als goede moeder. Dus dokken, Manuel. Zal je leren.
Maar goed, ik zit dus in Frankrijk. Op een camping. In zo’n fastfoodtent: zo’n ‘luxe’ ding dat er al staat, met alles erop, eraan en erin. Behalve het toilet. Voor mijn natje en spatje moet ik minstens 200 meter lopen, naar een allerminst luxe hok met groot gebrek aan privacy. Daar baal ik van, dus pis ik ‘s nachts onopvallend in ‘t donker achter de tent. Maar dat mag niet, hoewel het gras mijn bio-vocht gulzig opslurpt. Gras dat voor mijn arrivé al zo geel was dat het toch geen bal meer uitmaakte of er nóg 100 liter geligheid over uitgestort zou worden. Dood is dood.
Ik dwaal af. Het gaat mij om de toiletten. Dat zíjn helemaal geen toiletten. Het zijn slechts hoopvolle gaten in de vloer. Latrines. Hurk-wc’s. Ondingen.
Enfin. Daar sta ik dan. Met mijn badslippers. Te glibberen op twee voetplaatsplateau’s, waar de stront van de voorganger nog in de antislip(per)ribbels gloort. Als ik eenmaal mijn positie ingenomen heb, hurk ik en probeer mijn aarsworst in het zwarte gat te laten abseilen. Quasi als een vrouw op een snelwegparkeerplaats zonder Sanifair-toilet. Dat lukt toch niet? Dat lukt echt nóóit! Hoe kan een mens zo poepen?
Ik houd deze onnatuurlijke houding dan ook niet langer vol en kom weer overeind. Ik kreun. Mijn rug kraakt. En mijn kont klaagt. Want die zit nog vol. Ik zucht diep en vraag me af wat anderen wel niet moeten denken als ze al die kreun- en zuchtgeluiden uit een poepgathokje zouden horen komen. Just als ik het hok maar weer wil verlaten, glijd ik met mijn slipper uit op het bekakte voetplateau. Ik slaak een gilletje van afschuw. Mijn slipper hangt in het gapende gat. Mijn voet weet ik razendsnel op te trekken en op één been laat mijn achterste van schrik een wind.
Op dat moment gaat het hurktoilet naast mij open en dicht. Ik heb diegene helemaal niet aan horen komen. Stond die er al lang? Zal toch niet… En gezelschap is wel het allerlaatste wat ik in deze ontlastingshel kan gebruiken. Ik buig met ingehouden adem en de broek nog op mijn enkels voorover, zodat ik onder de rand van het tussenschot – wat zal ‘t zijn, 20 centimeter? – door kan lurken. Ik zie twee sierlijke, gelakte damesvoeten in rubber teva’s met regenboog-gespjes. Maatje 39, schat ik. Een dame op ‘t heren(non)toilet. Ach, moet kunnen in deze genderloze tijden. Het zijn immers ook genderloze potten.
Ik vis mijn slipper uit het gat, trek ‘m aan en neem mijn hurkpositie weer in. Dat kakt weliswaar moeilijk, maar het kijkt makkelijker. Ik ga zo diep als ik kan. De kunst van het hurken en lurken, je moet ‘m maar beheersen.
Dan is mijn beloning ook al daar. Voorover gebogen zie ik twee romige, smalle bilranden, als de dunne sikkels van twee manen in hun prille, eerste maanfase. Perzikmanen. Deze dame kan diep hurken, zeg! Geluidloos laat zij een vijg varen, zo professioneel en sierlijk dat ik er zowaar jaloers van word. Zíj kan het wel!
Ik fantaseer over haar uiterlijk. Zou ze van die glanzende, mediterrane haren tot aan het kuiltje van haar onderrug hebben? Nee, die zou ik dan wel hebben zien bungelen. Van die prachtige bruingroene, Franse amandelogen, misschien? Warme, zachtzwoele lippen? En zou ik haar zo meteen aan durven spreken? Meevragen naar mijn tent, voor een drankje? Zou dit dan daadwerkelijk een hete nacht kunnen worden? Moet ik wel eerst mijn innerlijke afval lozen, anders presteer ik bijkans niks meer. Rien ne va plus.
Dan buigt zij, lenig als ze klaarblijkelijk is, ineens een stuk verder voorover. Onder de rand zie ik een oog en een halve-maangezicht verschijnen.
Van een hooguit zestienjarige knul.
Beginnend baardfluim, subtiel opgemaakte ogen en iets wat voor een verleidelijke lach moet doorgaan.
“Bonjour, Monsieur! Avez-vous un problème?” grinnikt hij allercharmantst.
Ik sta abrupt op. Té abrupt. Ergens halverwege de beweging wil mijn rug niet meer verder. Tzzzak, op slot. Net als deze pot. Ik grabbel mijn broek van mijn knieën (auw), trek hem op (auw), ruk het slot open (auw) en storm – rug in haakse bocht op ‘t bekken – naar buiten.
“Non, non, pas de problème,” mompel ik verslagen, “mais j’ai soudain mal de dos, je pense…” Dat betekent: ‘ik heb ineens pijn in mijn rug, geloof ik…’. Geloof ik.
Met een waarlijk van pijn verwrongen gezicht staar ik vanuit mijn voorover gebukte positie omhoog naar ‘t jong, dat inmiddels ook naar buiten gekomen is. En dan weer naar beneden, naar zijn keurig en kleurig gelakte teennagels.
“Superbe, hein? J’aime la couleur…”
Het klinkt flirtend. Uitdagend.
“Oui, oui, très bien,” steun ik.
“Dois-je vous aider à atteindre votre tente?” vraagt hij verwachtings- en hoopvol. Of hij me even naar mijn tent moet (mag) brengen. Ja, ja. En dan? Was hij de door mij zo gewenste, ranke, 25-jarige Française geweest, zou zich dit als een zeer succesvolle naar-de-tent-lok-methode gemanifesteerd hebben. Maar aan een homo-in-de-dop ben ik echt nog niet toe.
“Non merci, je peux le faire seul…” Ik kan het wel alleen. Ik doe álles alleen, dus dit kan ik ook. Moet.
Verslagen en nederig gebogen strompel ik – nog steeds vol van achteren – de 200 meter terug naar mijn zelfbedieningstent.
“30 euros, Monsieur! Un tour ne coûte que 30 euros!” hoor ik hem naroepen.
Hurken en lurken. Niks voor mij.
geweldig. Enne..geniet van je kindloze vakantie. Bali komt voor jou ook vast nog s.