Op een van de vele avonden die ik op de zaak spendeer, schalt een jaren ’80 Heavy Metal playlist door de speakers. “God wat mis ik die tijd”, schiet het door mijn hoofd. Regelmatig probeer ik mijn kinderen (14 en 17 jaar oud) uit te leggen waarom de jaren ’80 nou zo cool waren. Stiekem denk ik dan: “je bent gewoon een sentimentele oude zak, Jan”.
De reactie van mijn kinderen is echter verre van cool. Voor hen staan mijn verhalen over ultieme vrijheid, ongecontroleerd je gang kunnen gaan en elke dag jezelf over kunnen geven aan overmatige consumptie van letterlijk alles haaks op hun idee van een wereld waarin we verantwoording dragen voor de planeet en elkaar.
Wij zijn het probleem
De puzzel is compleet. Mijn generatie is HET probleem van nu. De jaren ’80 kids zijn nu allemaal 45-plussers, die hun belangrijkste tijd van vorming hebben doorgemaakt in een soort van eindeloze Las Vegas maatschappij. Denkend aan mijn middelbareschooltijd, hoor ik nog de woorden van de schooldecaan nagalmen: “Wat een verotte mentaliteit hebben jullie toch!” Zijn vraag omtrent het doel dat wij ons stelden in het leven, werd vrijwel unaniem beantwoord met “zoveel mogelijk geld verdienen”.
De Ik-cultuur en de gevolgen daarvan
Natuurlijk ben ik me bewust van de dingen die er moeten gebeuren om tot een betere wereld te komen. Consequent meewerken aan dat plan, daar zit het probleem. De toenemende stroom aan noodzakelijke, maatschappelijke veranderingen en de pogingen van de wereld verbeterende mens om meer bewustwording te creëren, zorgen voor onrust. Ja, ik weet dat het moet. Ja, ik wil ook veranderen. De praktijk wijst uit dat dat soms erg lastig is. De reden: het zit niet in mijn systeem.
Opgegroeid in een cultuur waarin de eerste tekenen van “alles is maakbaar” de sluizen openden voor een waterval aan mogelijkheden, keuzes en verleidingen, valt het me zwaar om alles waarvan ik dacht dat het goed was af te zweren. De “Ik-cultuur” zit er stevig ingebakken. Niet dat ik een ander niets gun, integendeel. Maar kom niet aan mijn auto, aan mijn geld, in mijn voortuin, aan mijn bankrekening, aan mijn (manier van) eten of, in het algemeen, mijn vrijheden.
Jaren ’80 jeugd: “jongelui, je ziet maar”
Geen haan die kraaide naar de drommen 15 en 16 jarigen die op het schoolplein stonden te roken, te blowen en op feesten alcohol consumeerden. Ook de leraar stond nog lekker voor de klas te paffen.
Relaties tussen leraren en leerlingen werden afgekeurd, maar nooit volgde er ontslag. Zwarte Piet was Zwarte Piet. Op school was alles netjes in “kampen” verdeeld: de alternatievelingen (zwarte kleding, muziek als The Cult en Iggy Pop), de rijkeluiskinderen (Kappa en La Coste kleding, aktentasje in plaats van schooltas, instapschoenen en college sjaals), de rockers (leer van pols tot elleboog met studs, Maiden jeans jackets en streepjesbroeken, my people) en de studiebollen (saaie mensen die nu de beste banen hebben).
We gingen onze eigen gang. Foute moppen en rolbevestigende series en films waren aan de orde van de dag. Er werd geen afval gescheiden, de auto kon niet dik genoeg zijn en het materialisme vierde hoogtij.
Het feit dat de miniaturisering van elektronica een grote vlucht nam, werkte nog meer materialisme in de hand: videorecorders, walkmans, compacte radiootjes, de eerste homecomputers, spelconsoles en wat al dies meer zij… hebben, hebben, hebben. Daar kwam dan ook het benul vandaan dat we allemaal zoveel mogelijk geld moesten gaan verdienen. Verpest voor het leven.
Een kleurstofje meer of minder: who cares?
De jaren ’80 werden gekenmerkt door de sherry-moeder: mama stond met een slok op de tennisleraar te versieren op de tennisbaan, daarna besloot zij wat er die avond gegeten werd. De supermarkt voorzag in een extreem grote collectie kant-en-klaar zakjes voor zo’n beetje alle keukenactiviteiten.
Van soep tot toetje werd er een beroep gedaan op bedrijven die daar het poeder voor leverden. Niemand die zich bekommerde om kunstmatige geur-, kleur- en smaakstoffen. De basis voor voedselallergieën werd pas echt stevig in de eighties. De smaak? Als het maar zout of zoet was, dan at iedereen het wel. Topper uit die tijd: de Sneeuwster van Maître Paul, uit het vriesvak van de supermarkt.
Een gortdroge caketaart, met een laag pudding ertussen met een kunstmatige advocaatsmaak, afgestrooid met poedersuiker (bol van het anti-klontermiddel). Niet te vreten, behalve wanneer je dit wegspoelde met fluorescerende frisdrank.
Heb medelijden met de jaren ’80 kids, beste wereldverbeteraars. We doen ons best om aan te haken, maar we zijn gewoon verkeerd geprogrammeerd. (Oh ja, ik denk ook dat we allemaal een soort brain damage op hebben gelopen van al die kunstmatige hulpstoffen in ons eten.
#verzachtendeomstandigheden #toch
Dope trip donw memory lane. Die sneeuwster doet ‘t ‘em!