Ik ben een man. Ik ben een man die staat voor een raam. Ik ben een man die staat voor een raam, waarachter een waas van motregen. Ik ben een man die staat voor een raam, waarachter een waas van motregen, en die grient.
Een man wiens vrouw weg is. Vrouw en vier kinderen. Naar oma. Voor een tijdje.
Hij gaf haar niet genoeg aandacht. Hij dacht alleen aan zichzelf. En aan zijn singletjes-verzameling. Alle weekeinden weg, naar platenbeurzen in het land. En in Vlaanderen. En in Duitsland. Opgetogen als een klein kind, vanwege die éne bijzondere Japanse persing van Time is on my side.
Well, time ain’t on my side anymore…
Je hebt mannen die de grootste orkanen doorstaan, martelingen door de Jappen in de laatste Wereldoorlog, ontberingen in de nazi-kampen, tijdens diezelfde oorlog.
Je hebt echter ook mannen zonder weerstand, die buigen als een willoos twijgje, bij het eerste zuchtje wind.
Het touw hangt strak, wacht op zijn slachtoffer. Een man voor een raam, waarachter een waas van motregen.
Time is on my side aan diggelen.