Kinderen en cultuur. Je moet ze samen in een potje proppen, voordat ze ook maar enigszins nader tot elkaar komen. Zo gezegd, zo gedaan. Ik propte ze samen in het potje (mijn auto) en bracht ze nader tot de cultuur in het Museum de Fundatie in Zwolle.
Een pokkeneind rijden, maar een bevriende, cultureel enigszins doorgesnoven vriend wist te vertellen dat de huidige tentoonstelling daar – van ene Alberto Giacometti – ‘echt absoluut totáál geniaal is en de moeite van het je-kinderen-erheen-slepen waard’. Maar híj heeft geen kinderen. En hij kent de mijne niet.
Gelukkig kosten kinderen niks. Qua museumentree dan.
“Duurt lang. Waarom zo’n eind rijden voor een stom museum?” sikkeneurt Simone.
“Ja, we hadden beter kunnen gaan lopen. Was ‘t nu al interessanter geweest,” moppert Nick.
“Wil je lopen? Ik kan zó stoppen hoor!” grom ik.
“Ik heb lange benen én conditie, ik houd dat slakkengangetje van jou prima bij.”
Gezellig, zo’n gekunsteld uitstapje.
Eenmaal na veel omhaal bij De Fundatie aangekomen, staan de kinderen toch wel even ‘in awe’ te kijken, zoals dat zo mooi heet.
“Zo, daar is een vette vogel even druk aan ‘t persen geweest! Wat een giga ei op dat dak!”
“Daar gaan we straks in. Kun je eruit kijken.”
“Ik wil helemaal niet terug in ‘t ei,” grapt Nick.
Binnen staan we even bedremmeld te kijken. Wat een rare kunstwerken. Maar dat mag je niet zeggen. Want kunst. Het gaat om een verzameling kunstwerken die weergeeft dat ‘de wereld balanceert op de rand van de afgrond’.
“Dat weten we toch allang? Daar hoef ik geen skeletten voor te bekijken,” schampert Simone.
“We gaan hier toch niet iets kopen, hè?” gruwelt Nick.
De meeste mensfiguren zien eruit alsof Giacometti wat klei rond een geraamte van metaaldraad gefrot heeft. Ogen erin, lippen eruit knijpen, neus erop, klaar. En omdat ie niet kan kleien (zie dit filmpje), noemt hij de gedrochten dus mensen die weergeven dat de wereld ten onder gaat. Lugubere, angstig kijkende en totaal uit het verband getrokken figuren. De tentoonstelling heet dan ook ‘Facing Fear’. Dramátisch.
Als ik wat meer over de achtergrond ervaar, snap ik het al wat beter. De kunstwerken zijn onder andere tijdens en na de twee wereldoorlogen gemaakt. Toen ging de wereld inderdaad te gronde. De dunne, draderige figuren zeggen me in die context ook meer. Concentratiekampmensen. Ik vind Giacometti’s vroegere werk toch ‘aangenamer’: een duidelijke invloed van Picasso met een vette vleug kubisme. Bijna geinig te noemen.
De kunst van Lynn Chadwick – het andere kunstenaarsdeel van de ‘Facing Fear’ tentoonstelling – spreekt me meer aan. Abstracter, kunstiger, bouwkundiger. Chadwick was dan ook een constructeur, geen kunstenaar. En dat zie je. Zijn figuren hebben geen gezicht, het zijn blokken of driehoeken, alles is kantig en puntig. Behalve een vrouwbeeld met de wind in de rug en evidente rondingen. En puntborsten. Zij bevalt me. Je herkent meteen haar pronte kont en wapperend kapsel. Geen gezicht natuurlijk. Da’s nou weer jammer, want ik val op ogen. Zal ik haar dan maar kopen?
De kinderen vinden Chadwicks puntige gestalten maar prutswerk. De ‘War of the Worlds’-mensen van Alberto fascineren hen des te meer. Het begint te komen, dat kunstgevoel.
Ze lopen naar hét stuk van de eeuw: L’homme qui marche. The walking man. Lijkt meer op iets uit The Walking Dead.
“Pap, déze kopen we! Dan zetten we hem in de voortuin, ter afschrikking. Misschien belt die idiote Tinke van drie huizen verderop dan ook wat minder aan.” Simone vindt Tinke een trut.
Ik google wat op de prijs; ‘t ding kan niet veel kosten, lijkt me. Beetje draad, wat klei (oké, brons ook) en afzichtelijk genoeg om menig koper af te schrikken. Een paar duizend euro, dan heb ik ‘m vast wel. Mensen naast me mompelen: “Ik hoorde dat deze voor 26 miljoen te koop is…” Huh? De man van 26 miljoen? Zal toch niet? Ik google verder. En kan mijn ogen niet geloven.
“Nick, wat denk jij dat ie kost? Raad eens?”
“Dat monster? Honderd euro?”
“Je vergeet het woord miljoen.”
“Méén je niet… Wie betaalt hónderd miljoen voor een wandelende spijker?”
“Beats me. Maar die man bewijst in ieder geval dat de wereld inderdaad naar de kloten gaat, als er mensen of musea zijn die dát voor zoiets betalen, terwijl de rest van de aardklootbewoners op een houtje bijt. Die Welt ist ka-poet!” roep ik getergd. “Gans kapoet! Kunstkapoet!” Waarom wilde ik überhaupt naar deze tentoonstelling?
Op de terugweg zijn we alledrie wat timide.
“Pap…”
“Ja, Siem?”
“Als de wereld toch binnenkort hartstikke kapoet is, gaan we dan volgende week alsjeblieft nog wel even naar de bioscoop? Ik moet die nieuwe film van Lady Gaga nog zien.”