
Bron: Pixabay
Ik kocht een vaas bij Big Bazaar.
Een goedkoop ding. € 2,-, om precies te zijn. Per pin rekende ik het glazen ding af.
Toen ik de vaas in mijn tas stopte knapte het glas.
Na een gepast vloekje vroeg ik de kassamedewerker of ik een nieuwe vaas zou mogen halen.
Nee. Dat mocht niet. Ik had immers geen bonnetje.
“Maar dat bonnetje bungelt nog in de printer,” begin ik, nog redelijk kalm.
De wijsneus van ongeveer 17 jaar oud meldt mij dat ik dus in principe geen bonnetje heb.
“Nee, dat klopt. Die heb je mij niet gegeven,” zeg ik. Ik word een beetje boos.
De betweterig puist moppert nu dat ik zelf de vaas kapot heb gemaakt.
“Heb je gelijk in, maar je hebt gezien dat het glas brak toen ik het in mijn tas stopte. Dat doet mij vermoeden dat de vaas al niet helemaal goed was toen ik de kaart door de gleuf haalde.” Ik probeer met wat humor tot hem door te dringen.
“Volgende klant,” chagrijnt de puber, en hij vindt het tijd om mij volledig te negeren.
Nou, dat dacht ik niet.
“Luister kerel, ik wil graag redelijk blijven, maar je maakt het mij knap lastig,” begin ik. Mijn stem laat ik dreigend klinken.
“De klant wacht wel even tot wij dit hebben opgelost.”
Nou, dat dacht hij niet.
Het ventje begint ijverig de goederen van de andere klant te scannen.
De klant achter mij staart beteuterd naar de grond.
En ik sta er plompverloren bij. Even ben ik uit het lood geslagen. Klantvriendelijkheid van zwaar onderbetaalde zaterdaghulpen kan je niet per definitie verwachten, maar zó zouteloos heb ik het nog nooit gegeten.
“Ik wil de manager graag even spreken,” zeg ik nu. Het adertje in mijn nek pompt liters bloed per minuut.
“De manager is er pas om 12 uur. En wat loop je nou te zeiken? Ga je echt zo moeilijk doen om een vaas van twee eurootjes?” schreeuwt het stuk sujet mijn richting in.
Zoveel assertiviteit had ik van hem niet verwacht.
Ik begrijp dat ik geen poot aan de grond krijg. Laat staan dat ik een nieuwe vaas krijg.
“Oké,” zeg ik.
“Voor die twee euro zal ik een deel van jouw werk overnemen. Ik zal de kapotte vaas keurig terug in het schap zetten.”
Ik wandel naar het schap met vazen. Het liefste prop ik de scherven in de maagdelijke aars van de winkelmedewerker, maar ik houd mij in.
De gebroken vaas zet ik vervaarlijk dicht op de rand van het schap.
Omdat ik zelf jaren lang in een winkel gewerkt heb, snap ik het belang van spiegelen.
Elke vaas laat ik over de rand bungelen. En de scherven uit mijn tas strooi over de vloer, aan de andere kant van het gangpad. Als ware ik een volleerd Roetveegpiet*/ Zwarte piet*/ Kaaspiet*/ Stroopwafelpiet*.
Elke klant zal de scherven ontwijken, en haar karretje per ongeluk tegen de gespiegelde vazen duwen.
“Fijne dag, ongelooflijke eikel,” werp ik de kassamedewerker gemaakt vriendelijk toe.
Zijn blik doodt mij.
Als ik de winkel uit wandel hoor ik een enorm gerinkel achter mij.

Eigen foto gve
Ik rijd direct door naar een woonwinkel op het industrieterrein waar ik een prachtige, schandalig dure vaas koop.
Als ik het parkeerterrein wil afrijden moet ik uitwijken voor een katje.
De stoeprand is harder dan mijn band, en de band klapt.
Ik heb meer dan een uur moeten wachten op de ANWB.
Karma is een bitch.
*Doorhalen wat u aanstootgevend vindt
Maar de vaas was nog heel, toch?