Ik schrijf wel eens wat. Het is namelijk het enige wat ik enigszins kan. Dat werd mij in mijn jonge jaren al verteld en daarom heb ik mijn beroepskeuze er ook maar op afgestemd. Je moet immers doen wat men zegt dat je kunt. En vooral níét doen, wat je niet kunt.
Nu wil het lot echter dat ik zo af en toe ook moet praten. Bijvoorbeeld met verdrietige vriendinnen met buiten de pot piesende partners. Of met gefrustreerde of zelfs zelfmoordlustige vrienden. Maar soms dus ook voor een breder publiek. En ik háát dat. Ik bén namelijk geen prater.
Mijn werkgever staat er echter op dat al zijn redacteurs zich af en toe laten blikken op beurzen en congressen op ons vakgebied. En hij gaat er ook prat op dat je aldaar als beeldschermpennenlikker ook af en toe wat van je laat hóren. In de vorm van een praatje. Quasi TED-talking tegen een meute hongerige, carrièregeile congresgangers.
Het is als een spreekbeurt op school. Eerst hoop je dat je zo laat mogelijk aan de beurt komt. Als het moment van spreken dan vastgelegd is, weet je niet waar je het over moet doen. Als je dat uiteindelijk wel weet, moet je een verhaal in elkaar knutselen en dat uit je hoofd leren. Oefenen, zodat je voor al die ogen geen stuntelende stoethaspel neerzet.
Dan volgt het zenuwachtig zijn. Naarmate de datum vordert, wordt het steeds erger. De nacht ervoor kun je niet slapen. Je maag draait rondjes. Het moment suprême: je moet het podium op. Zit mijn stropdas goed? Heb ik geen rechtop staande haren? De kersencake van mijn kin geveegd? Oh man, als ze maar geen rare dingen gaan vragen. Of iets wat ik niet weet. Want dan kan ik alleen maar antwoorden: “Dat is een goede vraag! Daar zal ik later even in moeten duiken, want dat weet ik op dit moment niet helemaal precies. Komt u zo meteen even naar me toe? Dan noteer ik uw naam. Verder nog vragen?”
Laat nu het vakgebied waarover ik schrijf ergens in die enorme baal hooi van energietechnologie, klimaat en transitiegeneuzel liggen. Daar zijn áltijd vragen over. En chronische critici. En mensen die van alles willen ontkennen. Of anderen moeten overtuigen. Dus ‘Geen vragen? Mooi!’ is een utopie.
Alstublieft, lieve werkgever. Laat mij schrijven? Laat mij zoeken, pennen, bewerken, schrappen, denken, kristalliseren, herhalen, accentueren? Bespaar mij het onnodige geblaat en gehik dat enkel ter entertainment van kritische, visueel ingestelde yuppenkoppen dient?
Schrijven is zeker geen goud. Hooguit zilver. Maar spreken is ronduit kut.