Het voelt alsof hij vastgebonden zit.
Op een houten stoel, In een donkere, vochtige ruimte. Met touw dat striemen in zijn huid wringt.
Psychische vuistslagen beuken op hem in. Net zo lang tot hij niet meer voelt.
Afgestompt.
De buitenwereld laat hij niets merken.
Het gaat goed. Altijd gaat het goed. Geen stress.
Kalmte.
Bagatelliseren van de werkelijkheid. Dat is wat hij doet. Als een automatisme. Een prima methodiek om te overleven. Niemand die ziet hoe afgestompt hij daadwerkelijk is.
De visualisatie van zichzelf, vastgebonden op een stoel in een vochtige kamer, vindt hij prachtig.
De kamer is zijn hoofd. Het touw staat symbool voor de verstikkende gedachtes. En moedeloos laat hij zijn hoofd zakken. Terwijl hij elke nieuwe tegenslag afgestompt incasseert.
Wat moet hij anders?
Hij zit niet in de situatie dat hij kan knappen.
Als hij instort, neemt hij velen met zijn val mee. Het zal hem geen rust brengen, enkel meer psychische pijn.
Kiezen tussen twee kwaden, en dat de hele dag.

Bron: Pixabay
Elke nacht maakt zijn bovenkamer overuren.
Wat als? En als ik het op die manier probeer? Wat zijn de consequenties en zijn ze te overzien? Zijn ze het waard om te accepteren?
Of juist niet?
Wie profiteert, wie betaalt de pijnlijke prijs?
De wallen lacht hij weg. Wallen definiëren het drukke leven dat hij leidt. Of lijdt.
Maar de wallen voelen als dichtgeslagen ogen. Ogen die geen schoonheid meer kunnen zien. Ze doen alleen nog maar pijn. En ze zijn te droog om uit te kunnen huilen.
Hij huilt al jaren niet meer.
Dat is het voordeel van afgestompt zijn.
Het verbloemt ook zijn zwakke momenten.
Op straat lopen zoveel mensen.
In hun bovenkamers ziet hij ze zitten. Op een stoel, vastgebonden. Beurs van de stress.
Kapot geslagen door de tegenvallers.
Blind voor het kind dat ze vragend een bal voorhoudt.
Afgestompt.