“Yo! Telefoon! Joehoe! Telefoon, man! Neem eens op? Ey, iemand belt je! Tééélefóón!”
Overduidelijk de ringtone van Nicks smartphone. Maar hoewel het ding naast hem op tafel ligt, negeert hij ‘t stoïcijns.
“Neem eens op?”
“Onbekend nummer.”
“Ja? En? Dat zijn óók mensen. Blijkbaar wil iemand je iets vragen.”
“En wat moet ik dan zeggen?”
“Hoe zit ‘t met je naam en iets van goedemiddag?”
“Geen zin in.”
Iets met hoorn en haak
Bokkig belt Nick op mijn aandringen het nummer terug. Hij luistert even naar degene die opneemt, maar zegt geen woord. “HALLO? Met wie spreek ik?!?” hoor ik een man aan de andere kant roepen. Dan verbreekt Nick abrupt de verbinding. Ik kijk hem verbouwereerd aan.
“Het is de bowlingbaan,” mompelt hij.
Daar had hij voor het eerst in zijn pubercarrière een online reserveringsaanvraag ingediend, omdat hij samen met een stel ‘vrinden’ graag een keer een avondje wilden bowlen. Het eerste uitgaan, zeg maar.
“Waarom leg je dan op? Misschien belden ze over die reservering? En het is niet bepaald beleefd om iemand te bellen en als ze dan antwoorden, meteen de hoorn weer op de haak te kwakken.”
“Welke hoorn? Welke haak? Ik druk gewoon op een knopje hoor…”
Niks zeggen is de norm
Ik zucht diep. De cyberjeugd van tegenwoordig kan simpelweg niet meer ‘gewoon’ telefoneren. Althans, de jeugd die ik ken. Er zullen vast uitzonderingen zijn, maar het overgrote deel heeft werkelijk geen idee hoe een fatsoenlijk gesprek met een onbekende moet verlopen, zo zonder toetsen, chat-opties, schermpje of videobeeld. Ouderwetse telefoongesprekken zijn passé.
Als ik Nick bel omdat ik iets moet weten of regelen, zegt hij nooit zijn naam. Sterker nog: hij zegt gewoon helemaal niks. Je weet als beller dus niet eens of hij opgenomen heeft of dat de verbinding op de een of andere manier niet tot stand is gekomen en de lijn dood is. Maar ik mag niet klagen: als ik bel, neemt hij tenminste nog op, want bekend nummer.
Jij belt, dus jij praat
“Waarom moet IK dan als eerste iets zeggen? JIJ belt MIJ toch? Praat jij dan maar eerst,” zo luidt zijn argumentatie. Bij WhatsApp en co. gaat dat immers ook zo; jij vraagt wat en hij antwoordt. Als je geluk hebt. En mocht je met hem daadwerkelijk een telefonisch gesprek op gang kunnen brengen, verloopt dat bijvoorbeeld zo:
“Nick? Ben jij dat?”
“…” [stilte].
En dan: “Ja natuurlijk. Je hebt mijn nummer toch ingetoetst, ofniedan?”
“Ja duh. Eh, wat ik vragen wou: hoe laat ben je vanmiddag thuis? We moeten namelijk nog naar de tandarts.”
“…” [stilte]
“Nick? Ben je er nog?”
“JAAHAA!! Jee zeg, ik moet even in mijn rooster kijken. Chill, pa!”
“Zég dat dan? Ik kan dat van hieruit niet zien, hè? Weet ik veel of jij er dan nog bent?” [Nog steeds stilte aan de andere kant] “Alles verder oké daar op school? Je hebt nu toch pauze, als het goed is, hè? Ben je nog steeds aan het kijken? Nick? Hallo?”
“…” [meer stilte].
“Half drie.” Tuut tuut tuut.
Verdere coördinatie van thuiskomst en/of afspraak totaal onmogelijk.
Normaal gesprek? Utopie!
Maar het erge is: bij bedrijven en andere onbekenden gaat dat – mócht hij überhaupt opnemen – precies zo. Geen begroeting. Geen identificatie. Geen woord teveel. Geen normaal gesprek mogelijk. Daarom gebruiken ze tegenwoordig – óók zakelijk – bij voorkeur media als WhatsApp of Skype. Typen of kijken. Of allebei. Privé-communicatie verloopt via SnapChat, Facetime of een andere videokletsapp.
Echt telefoneren is er niet meer bij. En antwoorden doet Nick, net als bij chatten of mailen, dus enkel wanneer het hém toevallig uitkomt. Dat wordt nog wat als hij straks moet gaan solliciteren voor een vakantiebaantje of een stageplek.
Uiteindelijk bel ik met Nicks telefoon de bowlingbaan terug. Ik verontschuldig mij voor het telefoongedrag van mijn zoon en vraag of de reservering in orde is. Dat is ie niet: alles is al vol. Maar dát weten Nick en zijn vrienden nu dus niet. Ik denk dat ik het maar zo laat. Niks zeggen is immers het nieuwe communiceren.
nog een lange weg te gaan dus