
Bron: Pixabay.com
Het bankje staat ongeveer op de helft van de route van huis naar het kleine winkelcentrum. De gemeente heeft er een grote betonnen bloembak naast gezet. In de lente wapperen de narcissen in de wind, daarna komen er paarse en gele viooltjes in en ‘s zomers iets met kleine, rode bloemetjes. Die blijven lang goed.
Als het even kan met de zon, zitten er mensen op het bankje. Ik niet. Ik houd er niet van om op bankjes te zitten. Toen ik jong en verliefd was nog wel, toen deed ik niets liever.
Maar nu voel ik me bekeken op zo’n bankje. Dan denk ik dat iedereen denkt ‘daar zit er een op het bankje’. Dat is natuurlijk onzin, de mensen hebben wel wat beters te doen. Maar het is ook niet nodig om er te gaan zitten. Want ik ben zo thuis en daar zit ik liever.
Soms zie je een jonge moeder op het bankje. De kinderwagen naar zich toegedraaid. Ze zit voorovergebogen om iets te zeggen of te voeren of af te vegen. Lange blonde lokken waaien voor haar ogen. Ze schuift ze weg. Achter haar oor. In één beweging. Zoals alleen vrouwen dat kunnen. Niet geïrriteerd, want dan zou ze het wel kort laten knippen, maar soepel en beslist zoals ze die ene pluk al duizend keer heeft weggestreken. Ze weet ook dat het haar zo meteen weer terugvalt, maar dat geeft niet. Ze houdt van het gebaar.
Of er zitten jongens van het VMBO verderop. Met skinny jeans en blikjes red bull en doorzichtige zakken vol warme saucijzenbroodjes uit de oven bij de Spar.
Gisteren toen het bijna donker was, zat er een meisje op het bankje. Ze was wel jong maar ook al een beetje versleten. Dat kon ik van een afstandje in de schemering zien. Je ruikt dat soort dingen. Er stond een rugzak naast haar en ze hield twee grote plastic tassen tussen haar benen geklemd. Ze was aan het bellen en hardop.
“Ja, die heb ik al gebeld, maar die houden ook niet meer van me.”
Even had ik de aanvechting om mijn pas in te houden en verder te luisteren.
Maar ik kreeg het gevoel dat ik dan iets had moeten doen.
En ik had niet goed geweten wat.