
Bron: Pixabay
De jonge vrouw kijkt naar haar spiegelbeeld.
Ze zit aan de oever van een klein beekje. Geen kring in het water, ze kan zichzelf prima bekijken.
Amandelvormige ogen kijken terug.
Pupillen, zo groot als erwten. Gitzwart, maar vol schitteringen. Alsof er een melkwegstelsel in haar ziel verborgen zit.
Haar lange, donkere lokken vallen sluiks langs haar rode wangen. Nog geen grijze haar te vinden.
Volle, vuurrode lippen. Ze verbeelden een jonge onschuld. Naïviteit, bijna.
Jukbeenderen waar menig vrouw jaloers op is.
Met haar linkerhand vormt ze een kommetje.
Ze vangt wat water, en haar spiegelbeeld verdwijnt. Tijdelijk.
Ze drinkt van het koele water, en ze voelt een rust tot zich komen.
Nogmaals haalt ze haar hand door het beekje. Nu laat ze de koude straaltjes over haar voorhoofd een weg naar haar hals vinden.
Zodra het water haar blouse binnendringt kleurt het rood.
Ze gaat rechtop zitten.
Ze sluit haar ogen en luistert naar het orkest van het woud. Vogels tjilpen hele sonates, onafhankelijk van elkaar. Bomen ruisen de wind het woud uit.
Maar het dierlijke gegrom is verdwenen.
Haar schouders ontspannen, en ze buigt zich weer naar het water.
Haar spiegelbeeld laat de wond zien.
Net onder haar kaaklijn zit een flinke snee. Haar hals zit vol met rode striemen. De doodstrijd heeft haar sporen achtergelaten.
Ze ziet er niet uit.

Bron: Pixabay
Als ze opstaat kijkt ze nog één keer naar haar spiegelbeeld.
Ze ziet een krachtige vrouw. Iemand die voor zichzelf opkomen kan.
Kwetsbaar in al haar schoonheid.
Strijdlustig.
Dan draait ze zich om.
Haar blik rust op de half naakte man die tegen een boom rust. Zijn handen zijn om de stam gebonden.
Een mes steekt in zijn hals. Talloze snedes verraden het bloedblad dat vooraf is gegaan.
Terwijl ze het mes uit zijn vlees trekt belt ze de alarmlijn.
Terwijl ze een vriendelijke stem aan de andere kant van de lijn hoort plaatst ze het lemmet stevig tegen haar linker borst.
Haar pakken ze niet meer.