
Fotobron: auteur
Terwijl de middagzon warm op mijn gezicht schijnt, fiets ik door Tilburg, de stad waaraan ik diep ben verknocht. Ik denk na over de onzin die ik al jarenlang over mijn stad hoor verkondigen.
Vrienden en familie, veelal wonend in de vesting Holland, trekken altijd een vies gezicht zodra de naam van mijn geliefde Tilburg valt en ik vergeefse pogingen doe om mijn stad te verdedigen. Ik wijs hen dan op hun vaak bizarre en ongefundeerde meningen, al zie ik nooit iemand ja knikken op iets wat ik zeg. Niets maar dan ook niets sorteert ook maar enigszins in een bevestigende reactie.
Ja, Tilburg is een rauwe stad met lelijke gebouwen, maar tegelijk met enorm veel karakter! Het is bovendien een stad die haar schoonheid via haar inwoners laat doorschemeren. Nergens in Nederland zie je zoveel verschillende culturen bij elkaar die zo respectvol met elkaar samenleven als in mijn Brabantse stad.
Ach, je wordt wel eens van je fiets gereden, zoals ikzelf nog vijf minuten geleden. En ja, er heerst ook criminaliteit, al heb ik dat in de 33 jaar dat ik hier woon nooit aan den lijve ondervonden. En echte aanslagen hebben we hier nog niet gehad, behalve op de oude binnenstad dan onder leiding van oud-burgemeester Letschert, alias Cees de Sloper.
Tilburg is ook geen Breda of Den Bosch, verwaande steden die door hun prachtige centrum mensen laten geloven dat zij als stad perfect zijn, maar in werkelijkheid meer problemen kennen dan Tilburg. Je gelooft het pas als je hier woont.
Een stadgenoot verwoordde het ooit zo op een Tilburgse website: “Iedere Tilburger weet dat Tilburg ondanks die buitenboordbeugel, die vlekjes op haar huid en die net iets te grote platvoeten een fantastisch mens is met veel vrienden.”
Tilburgers die echt van hun stad houden, vooral ondernemers, spreken de laatste tijd weer over hoe aangenaam Tilburg is. Met al die fijne mensen, al die goeie kroegen en eettenten, al die plekken die goed toegankelijk zijn, met de Spoorzone in aanbouw en die prachtige LocHal.
Ja, de internationale allure spat er hier en daar zelfs vanaf. In een paar jaar tijd is Tilburg ontzettend veranderd, schreef een Nederlandse krant onlangs nog. Genietend op het terras van een flesje Piuspils zie ik ook mensen om me heen denken: wie zou er nondeju nou niet in Tilburg willen wonen?
Afijn, ik fiets dus door mijn geliefde stadje op weg naar de dichtstbijzijnde Jumbo met een lijstje boodschappen op zak. Al fietsend denk ik aan teksten die mijn favoriete schrijver Nescio in een natuurdagboek over Tilburg zou hebben geschreven:
“Dag 1: Geestdriftig opgestaan uit een warm bed. Fris en monter om ± ½9 het huis verlaten en op de fiets richting kringloopwinkel gefietst. Een blauwe lucht met hier en daar een wolkje. Het Wilhelminakanaal van goud tot over de spoorbrug, de voetbalveldjes tussen de kale wilgen. De idyllische landelijkheid. Hallelujah! Dan plots een groot lelijk gebouw. Hard doorgefietst! Even later knusse arbeidershuisjes met grote tuinen en hier en daar een tulp.”
“Dag 2: Blauwe lucht met hier en daar een wit wolkje. Fiets gepakt en naar de tandarts gefietst. Ringbaan-West, Laarveld-West, Laarveld-Oost, viaduct onder door, Dr. Paul Janssenweg, rechtsaf, tandarts. Vriendelijk praatje gemaakt. Terug naar huis drie mannen in het plantsoen zien werken die niet echt hun best deden. Bij bakker Van Riel de enige Tilburger gezien met één bruine tand in de mond. Bij het kanaal naar kraaien in de bomen gekeken en veel fietsende jeugd gepasseerd.”
Ik stap de Jumbo binnen en pak mijn lijstje boodschappen. Eerst zoek ik naar Liefde en Passie-brood. Op het lijstje staan verder nog beleg, soep, kaas, melk, een zak Dorito’s, grapefruit, tofu en twee Rode Duvels. Bij de kassa pak ik nog een pakje Freshmint, waarna ik alles afreken bij een vrolijke kassière. Een vrouw met paars haar die achter me staat, vraagt me waar ik die gele grapefruit heb gevonden waar ze al tijden naar op zoek is. “Gele?”, zeg ik, “deze is niet geel hoor, maar licht oranje. Sorry hoor!”
Buiten staat mijn fiets nog geen vier meter van de hoofdingang van de Jumbo. In mijn ooghoek zie ik een lange donkere man staan, pal naast mijn fiets. Zijn herkomst ken ik niet, maar ik gok op een land in zuidwest-Azië. Syrië misschien? Irak? Ik kan alleen maar gissen.
Met een grauw gezicht kijkt hij me aan alsof hij er al uren staat. Deze man zal geen gele grapefruit nodig hebben. Nee, iets in zijn houding zegt me dat hij mij nodig heeft. En dat het niet gezellig op z’n Tilburgs zal gaan klinken. De man wijst naar mijn fiets en specifiek naar mijn slot. In het Engels, met een gebroken accent, sist hij woorden naar me die ik aanvankelijk niet versta.
De woorden klinken te zacht, maar worden langzaam harder met kleine pauzes in vrijwel alle lettergrepen.
“Vuk you stoe-pid vuk, stoe-pid stoe-pid vuk, you vuk-king eshool. Loek wer you poet your vuk-king baaik tsjeen! LOEK, MOD-DER VUKKER, VUK YOU!!”
Een paar seconden lijk ik in een hele andere stad te wonen. Ergens in een ver broeierig land vol met agressors, waar niemand zeker van zijn leven is. Ik ben verder te beduusd om direct te reageren. Ik weet nog net met een klein glimlachje een korte zin met ‘sorry’ ervoor te produceren.
Hoe ik schrik van zoveel agressie moet echter van mijn gezicht zijn af te lezen. Met de ketting in de hand staar ik voor me uit. In een fractie van een paar seconden denk ik zelfs dat mijn sissende agressor ophef maakt over niks. Maar zeker weten doe ik het niet.
Had ik eerst maar goed gekeken, voordat ik het zaakje had losgemaakt. Dan had ik de man vriendelijk kunnen toelachen en erop kunnen wijzen dat hij zich had vergist. Ik had een hele rustige en intelligente reactie kunnen bedenken, maar misschien ook niet, want om eerlijk te zijn weet ik intussen helemaal niks meer zeker, zelfs niet welke dag het is en hoe laat.
De man kijkt me inmiddels niet meer aan, springt op zijn fiets en rijdt langzaam de straat uit richting Tilburg-Noord, het hart van zijn kleine oorlogsgebied waar hij een leeg flatje heeft met twee kamers en uitzicht op een heleboel flats en een groot industrieterrein.
Fietsend naar huis schieten er nare gedachten door mijn hoofd. Dat er mensen aan het werk zijn, inwoners van mijn stad, die de sfeer in mijn geliefde oord aan het ondermijnen zijn. Dat ik geen idee heb hoe het ooit zover is gekomen. Dat het me zelfs angstig en onrustig maakt. Spijt heb ik verder van het feit dat ik geen adequaat antwoord had kunnen verzinnen en mijn reactie op een inspiratieloos soort gestamel had geleken, terwijl ik meestal toch goed gebekt ben.
Het laatste stukje naar huis fiets ik tergend langzaam over de ongezellige Ringbaan-Noord. Ik passeer het fitnesscentrum, twee autogarages en een groot distributiecentrum van PostNL. Nergens een boom, zoals vroeger, zelfs geen kale, maar wel een groot aantal verdorde struiken met een meterslang hek ervoor en een enorme plas water op een braakliggend stuk terrein met tientallen meeuwen erin. Ik zie een gouden zon boven een gouden landschap die zeer doet aan mijn ogen.
Thuis gooi ik de balkondeur wagenwijd open. Ik zet een bak sterke koffie en denk op het balkon weer na over ‘mijn’ Tilburg. Als ik een cijfer zou moeten geven aan mijn stad, dan vandaag toch maar een vijf min. Maar morgen gewoon weer een vette negen!
Fuck you, kutvent!!