‘Ben je weer lekker knorrig, Knorrie?’ De woorden van mijn vriendin prikken als een priemende vinger in mijn zij. Soms ben ik namelijk Knorrie, een alter ego dat zich manifesteert als ik ergens op loop te mopperen. Op kleine suffe dingen meestal, die het eigenlijk niet waard zijn om je druk om te maken. Zoals rondslingerend kinderspeelgoed, zooi op het aanrecht, remsporen in de toiletpot. Of als de speculaas op is, net als ik reuzetrek in speculaas heb.
Ik heb over het algemeen weinig last van chagrijn of boosheid. Meestal ben ik neutraal qua stemming, soms serieus, dan weer een beetje somber maar veel vaker blij en opgewekt. Natuurlijk wordt er genoeg gelachen – hoewel, er kan volgens mij nooit genoeg gelachen worden – dus om nou te zeggen dat ik een pessimist ben? Nee, dat nou ook weer niet.
Zelfs als ik boos ben, ben ik dat niet echt. Ik heb me gaandeweg berust in het feit dat je niet overal boos om hoeft te zijn. Omdat je niet overal invloed op kunt hebben, of omdat sommige zaken het de emotionele energie niet waard zijn. Ik word boos om dierenleed, om onnodig kinderleed of wanneer inhalige sukkels om economische redenen menen twintig voetbalvelden aan tropisch regenwoud te moeten kappen. Kappen met die onzin, denk ik dan.
De enige keren dat ik hardop vloek is wanneer ik auto rijd en me volkomen terecht stoor aan medeweggebruikers die in mijn ogen niet kunnen rijden. Daar zijn er dan ook vreselijk veel van, zo blijkt.
In principe loopt verder alles lekker. Dingen van de andere kant bekijken helpt ook, in het dagelijks leven. Anderen respecteren zoals ze zijn, wetend dat niet iedereen hetzelfde doet of denkt. En daarom mag ik soms, heel soms best Knorrie zijn. Zolang ik maar niet uitgroei tot een chagrijnige ouwe zak. Daar pas ik voor. Ik weiger godverdomme om een grumpy versie van mezelf te worden.
Mocht je ooit de versie worden die je nooit wilde zijn kunnen we altijd Knorrie verwerken in een puike portie bitterballen.
Daar gaat alleen rundvlees in, maat!
Oh ja. Da’s waar. Het vet zit hem in de buitenkant.