’s Avonds 9 uur. Ik zit onderuit gezakt op de bank wat te Netflixen. Lauwwarm biertje in de hand. Dan komt Nick (net 16) naar beneden gestommeld.
“Wat ben jij aan het doen?”
Aha. Papa-controle. “Zie je toch? Ik ben aan het klussen.”
“Ha ha. Met jezelf, ja. Ik zie het,” schampert Nick.
“Ook een biertje?” grap ik. Mijn zoon is de braafheid zelve. Net als de doorsnee jeugd van tegenwoordig: geen alcohol, geen verdovende middelen, geen seks voor je achttiende. Geen leven, denk ik erachteraan. Maar dat is niet eerlijk; zij doen het eigenlijk zoveel beter dan wij ’t deden op die leeftijd. Ik herinner me mijn eigen 16-jarigen-tijdperk nog goed. Party in ‘t kwadraat. Inclusief voorgloeien en coma-zuipen. Vreselijk.
“Och ja, why not,” antwoordt hij, tot mijn verbazing. Hij staat op, loopt naar de koelkast en ploft naast me op de bank met – zoals verwacht – een blikje Fanta.
“Da’s geen bier, jongen…”
“Ja, dat weet ik ook. Maar Fanta is lekkerder. Bier is bitter.”
“Oh, maar je drinkt dus wel af en toe?” Tot voor kort was hij namelijk de anti-alcoholicus pur sang.
“Ik drink alles, maar alleen als het moet. Als ik niet af kan slaan wegens onbeleefd. Net als koffie.”
“Drink jij koffie?!?” Nu ben ik zo mogelijk nog verbaasder.
“Zoals ik zei. Als ik een bekertje aangeboden krijg, kan ik moeilijk nee zeggen. Dus drink ik het maar op. Maar lekker is het niet. Net als bier.”
“Heb jij ooit wel eens wat anders alcoholisch gedronken dan?” Nu ben ik nieuwsgierig geworden. Dan straks maar even de Netflix-aflevering terugspoelen; dit is interessanter. Zo vaak vertelt Nick niet over wat hij allemaal uitspookt.
“Laatst wel. Op het verjaardagsfeestje van Mike, waar ik toen ook geslapen heb, weet je nog?”
Vaag. Of dat aan mijn slechter wordende geheugen ligt of aan mijn eigen mate van alcoholisatie gedurende dat bewuste weekend, weet ik niet meer.
“Toen hadden de jongens Captain Morgan ingeslagen. Vier flessen. Met z’n vijven. En die zijn opgegaan.”
Oh? Nu wordt het echt interessant. Dit is wel weer het andere uiterste.
“Jullie mogen op jullie leeftijd nog helemaal geen hard spul drinken!” roep ik half vermanend uit. Wijn en af en toe een Breezer had ik nog wel oké gevonden, maar dit?
“Ja nou, ik kon moeilijk nee zeggen, hè. Het was zíjn verjaardag, zíjn feestje. En zijn drankkeuze. En hij had betaald, dus het was voor niks. Maar ik had in totaal maar iets van een half glas op, hoor.” Hij kijkt mij aan met de blik des onschulds.
“Wat voor glas?” wil ik meteen weten.
“Nou gewoon, zo’n groot longdrinkglas.”
Aha. Duidelijk. Da’s best een hoop voor een nooit-drinker.
“Maar de rest had dus allemaal bijna zo’n hele fles op. En die wilden ook nog eens de hele nacht wakker blijven. Lukte ze voor geen meter.”
Nee, logisch. Met een fles rum achter je kiezen kots je je als jeugdige vanzelf de delirische vergetelheid in.
“Ik wilde wel slapen, dus toen ben ik maar in de kamer ernaast gaan liggen. Maar uiteindelijk moest ik Mike en de anderen steeds helpen bij het naar de wc gaan. En het richten van hun hoofd, zodat het meeste ook echt in de pot belandde…” Hij trekt een verafschuwende grimas. “Toen had ik het wel weer helemaal gehad met die alcohol.”
Logisch. Mooi zo. Dat probleem ook weer opgelost.
“Maar het shitterige is, ze weten er allemaal niets meer van, van al mijn reddingsacties,” moppert de superhero.
Da’s lullig ja. Speel je vol overgave de held in kotsende tijden, ziet niemand je nuchtere standvastigheid. Alles voor niks.