Als je weet, wat je niet weet, ben je een wijs man. Volgens mij was het die halve zool van een Socrates die dat zei, maar zeker weten doe ik het niet. En ik ben te lui om te googelen. Dit in tegenstelling tot mijn zoon (net 16 geworden). Die googelt álles. En als google het niet weet, bedenkt hij zelf wel een definitie of een theorie. Die natuurlijk altijd 100% klopt en per definitie de volle waarheid is. Zijn waarheid.
Nick is een rasechte allesweter. Tot groot verdriet van Simone, die bij elke discussie gefrustreerd het onderspit moet delven. Net als ik. De interesse in alles wat los en vast zit, heeft ie in ieder geval niet van mij. Of juist wel, want ik heb het niet meer. Ik ben geen techneut, geen wetenschappelijk theoreticus en zeker geen perfectionistische Pietje Precies. Titels die Nick daarentegen met grote ijver en vol overgave uitstraalt, ook al is hij het net zomin.
“Pap, vraagje…”
Oh-oh, het is weer zover. Ik ga weer een testfase in. Gelaten kijk ik hem aan.
“Stel, je hebt een auto met vooraan een stang. Aan die stang zit een zwaartekrachtgenerator die in ieder geval een grotere zwaartekracht genereert dan de omgeving waarin de auto staat. De generator trekt dus de auto aan, maar door de stang wordt de auto steeds weer weggeduwd van de generator. Rijdt de auto dan naar voren?”
Ik doe alsof ik even over het gevraagde moet peinzen. En dan kom ik, als altijd, met hét perfecte antwoord: “Bestaat er überhaupt zoiets als een zwaartekrachtgenerator? Waar koop je die?” Perfect ja, want door dergelijke antwoorden raakt híj zwaar gefrustreerd, niet ik.
“Sjezus pap, het gaat om de THEORIE!! Om over na te denken! Als het zou werken, zou ik zo’n generator willen ontwikkelen, snap je?”
“Oh ja. Theorie! Natuurlijk! Theorie is in. Theorie is altijd prachtig, want dan heb je mooi niks te maken met de praktijk.”
Nick rolt met zijn ogen. Ik hoor hem (in theorie) denken: Mijn vader is werkelijk een voor niets te gebruiken dramaqueen. Daarop plaats ik dan de frustratieklapper: “Misschien moet je dit maar eens met je moeder bespreken. Zij snapt er waarschijnlijk meer van dan ik.”
Dat is het moment waarop hij altijd wegstampt en mompelt dat hij het dan wel met zijn vrienden bepraat, want die snappen hem wel. Wat ik wel weer snap, want die zijn net zo futuristheoretifantastisch ingesteld als hij. Praktisch is uit. Of, zoals dat officieel heet: out.
Ik ben juist héél praktisch, vind ik zelf. Zo maak ik nooit twee keer dezelfde fout. Ik maak ‘m wel vijf, zes keer, zodat ik echt heel zeker weet dat het fout is. Dus ik ben óók ‘out’. Oud. En ouwetjes weten niks van de huidige theoretische, gesimuleerde, fantastische wereld waarin de jeugd van nu leeft. En dát weet ik dan weer. Maar niet helemaal zeker.