Op hoge draf ren ik naar de badkamer. Niet omdat ik nodig moet, maar omdat ik weer eens een haakje aan een van mijn nagels heb. En daar zit ik dan de godganse tijd aan te frunniken en te trekken, totdat ik de helft van mijn nagel eraf trek. Tot in ’t vlees. En dan kan ik niet meer typen. Dus beter preventief te werk: kortwieken die hap. De rest is ook te lang, minstens één millimeter. Doe mij maar de nagelbijtersstijl.
Tijdens het knippen denk ik terug aan een long gone date. Toen ik haar voor het eerst zag, kon ik mijn ogen niet van haar handen afhouden. Wát een nagels! Minstens 1,5 cm lang en een millimeter dik. Met glimmende kunstwerken erop. En hier en daar zo’n glitterend steentje. Klauwen met kleur en klatergoud.
“Vind je ze mooi?” vroeg ze verwachtingsvol, toen ze in mijn ogen de verwondering zag. Een blik die zij abusievelijk voor bewondering hield.
“Nee,” antwoordde ik plompverloren. Dat was het foute antwoord. Ik zag haar zonnige humeur op slag omslaan. Een negatief woord over haar nagels stond klaarblijkelijk gelijk aan een negatief woord over haar persoon. En dat was de date.
Wat hebben vrouwen toch met die versierde, ellenlange kunstnagels? Verzorgde nagels zijn heel oké; mij maakt het eerlijk gezegd geen zak uit, maar dat niet iedere vrouw met gekortwiekte en gerouwrande werkjatten rond wil lopen, snap ik wel. Een beetje. En make-up snap ik ook; daar heb ik verder ook geen last van (behalve soms van een overmatige dosis lippenstift, yuck). Maar dat volgekalkte krabgereedschap staat op mijn lijst met afknappers met stip op nummer één.
Zulke nagels geven mij namelijk de indruk dat de vrouw in kwestie in het dagelijks leven naar alle waarschijnlijkheid bar weinig uitvreet. Want wat kun je nu werkelijk dóén met zulke tengels? Typen op de computer is al lastig, op een telefoon dus helemáál. Druk je op de ‘d’, verschijnt er tegelijkertijd ook een 4… Geen doen, lijkt me.
Een rondje watersport? Vergeet het maar; het gekunstelde mocht eens afbladderen. Keuken-, klus- of tuinwerk? Dat moet een onmogelijkheid zijn, want er zou maar vuil onder komen of een nagel door noeste arbeid afbreken. Ligt er pardoes een nagelvermogen tussen de wortels. Rampzalig.
Want het is ook nog eens loeiduur. Zo’n manicure-sessie is niet mis, is me door kenners verteld. Uurtje-factuurtje voor het manicuurtje; waarschijnlijk – voor zo’n handencurator – een stuk rendabeler dan de schrijverij, maar ik zou voor geen goud of glittersteen van job willen wisselen.
En last but not least heb ik er dus ook ‘last’ van; ik vind het namelijk doodeng in bed. Van die nagels die je overal, per ongeluk of met opzet, de striemen op het lijf (of de ogen uit je kop) kunnen krabben. De angst dat je rug in extase opengereten wordt… Ik zou de gespannenheid zelve zijn en als vanzelf in een continue afweermodus schieten. Gevaarlijk. Afstotelijk. Afknapper pur sang. Voor mij dan. Als man. Dus daarom ben ik nu toch zeer nieuwsgierig: dames, vanwaar in godsnaam die liefde voor horrornagels?
Het is een dingetje. Ik heb ze zelf niet, en vind ze ook niet aantrekkelijk. Meer. Ik ga eens bedenken of ik hier een passend antwoord op kan formuleren voor HoeVrouwenDenken.