
Bron: Pixabay
Uren lijkt het te duren.
Het zal wel gezellig zijn, in het jazzcafé. Meneer de president vermaakt zich prima.
En ik zit maar te wachten.
In mijn hoofd neem ik nog maar eens mijn plan door.
Zodra de minister-president de kroeg uit komt, loop ik zachtjes op hem af. Hij zal zien dat zijn band leeg is. Dat is het moment dat ik een gesprek kan aanknopen. Belangrijk is om rustig te blijven, mijn opwinding niet te laten blijken. En als dat hem toch opvalt, kan ik altijd nog grappen dat ik niet elke dag met de minister-president spreek. Paaien en aaien, zo’n lul. Daar is hij vast gevoelig voor.
Je moet een egotripper zijn, als je de baas van een land wil worden.
Ik moet charmant zijn.
Voorkomend. Ontspannen en – niet geheel onbelangrijk – vooral veilig aanvoelen. Ik moet het gesprek zo sturen dat hij het niet vreemd vindt om met mij mee te lopen.
Want ik heb thuis een fietspomp staan en toevallig woon ik op 5 minuten loopafstand hier vandaan.
Dat is het plan.
Dat en het feit dat ik ongewapend ben. Zodat, mocht er ongezien toch ergens beveiliging staan, ik altijd kan terugvallen op het verhaal.
Dat moet oprecht lijken.
Ik zie het al voor me.
Als de minister-president en ik de hoek omgeslagen zijn en tussen twee lantaarnpalen in het totale donker staan, zal ik toeslaan. Ongenadig hard. Te beginnen met een flinke vuist op zijn adamsappel, zodat hij niet meer in staat is om te schreeuwen.
En ik zal pas stoppen als de goede man niet meer ademt.
Mijn plan is zo simpel dat ik mij afvraag of ik ermee weg kom.
Maar juist het simpele karakter overtuigt mij meer en meer van het slagen ervan.
Wel betrap ik mij op een bepaalde megalomane gedachtegang, als ik mij voorneem om het lijk midden op het plein neer te leggen, met de fietsband als een soort doornenkroon rondom zijn hoofd gedrapeerd.
Da’s te veel van het goede. Lekker laten liggen, die zak hooi, en zorgen dat je zo snel mogelijk ongezien terug naar huis gaat.
Dat is beter.
De straat om de hoek heb ik gecontroleerd. Ik weet hoe ik zo snel en ongezien mogelijk naar mijn auto kan lopen. Ik heb geen camera gezien, en de avonden dat ik er was liep er bijna nooit iemand door deze straat.
Het kan niet mislukken.
Terwijl ik zo in mijn hoofd bezig ben, komt een bekend silhouet het café uit.
Zijn handen zoeken in zijn zak naar een fietssleutel. Tot hij ziet dat zijn band leeg is.
Mijn adem stokt.
Hier begint mijn opus magnum.
Lees hier alle blogs van dit vervolgverhaal