
Bron: Pixabay
Omdat ik zeker wist dat ik met veel bombarie binnen no time opgepakt zou worden, ondernam ik direct actie.
Zoveel tijd had ik niet meer.
Mijn leven werd mij afgepakt.
De komende decennia zal ik achter gesloten deuren doorbrengen, verstoken van alles dat ik lief heb. Omdat ik de minister-president bijna vermoord heb. Bijna. Net niet helemaal.
Het voelde als falen.
Het idee dat ik niet bij mijn gezin kon blijven wonen, deed mij pijn.
Mijn vrouw, mijn kinderen, zij zijn gelukkig als ik dat ben. En het zou nog lang gaan duren voor ik weer gelukkig ging worden.
Die pijn gunde ik ze niet.
Ik liep naar boven. De deur van onze slaapkamer stond open. Mijn vrouw lag in een diepe roes, totaal onwetend in welke nachtmerrie ze wakker zou gaan worden. Ik pakte mijn kussen en drukte het op haar gezicht. Na een paar seconden ging haar lichaam bewegen. Haar armen probeerden het kussen los te rukken, haar nagels sneden wanhopig in mijn vlees. Zo’n 30 seconden.
En toen verslapte ze.
Daarna liep ik naar de kamer van mijn zoon.
Het kussen in mijn rechterarm. En ik deed precies hetzelfde. Maar bij hem duurde het spartelen niet zo lang. Gelukkig maar, want ik begon te huilen. Slappeling als ik was. Egocentrische zak hooi. Dit deed ik niet voor mezelf; dit was voor hen.
Om ze de pijn te besparen.
Achter mij hoorde ik mijn dochter. “Papa? Waarom huil je?”
Het kleine meisje keek mij vragend aan.
En ik keek terug.
Toen hoorde ik sirenes de straat in scheuren, begeleid door felle blauwe lampen.
Mijn dochter keek naar het raam, en daarna angstig naar mij. “Komen ze voor jou, papa?” vroeg ze.
Ik kon alleen maar knikken. “Maak je geen zorgen lief, ik zorg dat je er niets van voelt,” en ik drukte het kussen snel op haar gezicht. Met mijn andere hand hield ik haar nek stevig tegen. Ze vocht nog flink terug, de schat. Maar toen de voordeur opengebroken werd, lag ze al als een slappe vaatdoek over mijn arm.
Het was niet mijn schuld dat ik tot moorden kwam.
Lees hier alle blogs van dit vervolgverhaal