
Fotobron: CS
Ik begin aan dit stukje in een vreselijke pestbui, en dat is precies de reden dat ik het wil tikken. De afgelopen dagen ben ik namelijk tot een nieuw, ontnuchterend inzicht gekomen: ik deug. Waarschijnlijk. Omdat de meeste mensen deugen, en niets aan mij de veronderstelling rechtvaardigt dat ik niet bij de meeste mensen hoor.
En aan wie ik deze revelatie te danken hebben? Aan Rutger Bregman, de jonge historicus die onlangs bij Matthijs van Nieuwkerk te gast was. Die – en ik citeer nu de site van De Wereld Draait Door – ‘furore’ maakte met het boek Gratis geld voor Iedereen. Die vervolgens het wereldnieuws haalde door een aantal rijkaards de oren te wassen tijdens het jongste World Economic Forum in Davos (‘taxes, taxes, taxes’), en kort daarna ook nog eens een anchorman van Fox voor lul zette, zozeer zelfs dat deze al zijn decorum liet varen: ‘Go fuck yourself, you tiny brain’.
Zodoende is Rutger een publiekslieveling geworden, en een publiekslieveling ben je geneigd aan de borst te drukken als hij met de ogenschijnlijk prettige bewering komt dat de meeste mensen Deugen. Niet in de laatste plaats, denk ik, omdat al zijn fans die bewering als een complimentje terug zouden kunnen opvatten.
‘De meeste mensen deugen’ is Bregmans voorlopige levenswerk. Het is een vuistdik boek, waaraan jaren journalistiek en wetenschappelijk onderzoek vooraf zijn gegaan. Ik moet het nog lezen, maar dat ga ik zeker doen, want het is vast de moeite waard. Ik heb al veel mooie verhalen van Rutger Bregman gelezen op de website De Correspondent. Het is een bijzondere man.
En toch, bij nader inzien, ben ik absoluut niet van plan me door Bregman in het pak te laten naaien met zijn heilsboodschap. Want die maakt me op voorhand woedend. Waar haalt hij eigenlijk het lef, de aanmatiging, vandaan te beweren dat ik deug? Wie heeft gezegd dat ik dat wil, deugen? Wie heeft gezegd dat ik wil weten of ik wel of niet deug?
Ik heb de schijn tegen, want mijn strafblad is blanco, maar diep van binnen weet dat ik niet deug. En die gedachte is me altijd tot troost geweest. Ik heb verderfelijke gedachten, die ik koester. Ik wil over de stoep fietsen wanneer ik daar zin in heb, voorbijgangers pootje lichten omdat ik ze er allemaal stom uit vind zien en ze instinctief veracht, ik wil voordringen bij de kassa, de belastingen ontduiken, niet werken maar wel geld hebben, ik zou best een bank willen beroven, echt waar! Of een hoop geld vinden en dat dan gewoon in m’n zak steken, ook al wist ik van wie dat geld was.
De enige reden dat ik dit allemaal niet doe, de enige reden dat ik een oppassende burger ben, de enige reden, kortom, dat ik deug, is dat ik laf ben. En niets anders. Mijn deugdzaamheid is dus gebaseerd op een ondeugd.
Wat een heerlijk, onafhankelijk, avontuurlijk leven zou ik hebben, tot welk een grootse daden zou ik komen als ik de ondeugd van de lafheid van me af kon schudden!
Wie weet lukt me dat nog. Komt het er nog van. En dat is mijn troost: dat de potentie in mij aanwezig is van een leven waarin ik alle voorschriften en vermaningen aan mijn laars lap, die hele schijnheilige burgerlijke moraal bij het grofvuil zet, leef naar mijn eigen regels. Dat idee laat ik me niet afnemen.
Wat is deugen eigenlijk precies, nu we het er toch over hebben? Deugde Abraham Lincoln? Abraham Lincoln loog het Congres keihard voor. Een doodzonde voor een Amerikaanse president. Stel je voor dat elke Amerikaanse president dat deed! Maar doordat Abraham Lincoln het deed, werd wel de slavernij afgeschaft. Door een doodzonde te plegen, kwam hij tot iets uitzonderlijk goeds.
Wat is het verschil tussen Abraham Lincoln en mij? Principieel is dat er niet. Hij deugde door niet te deugen, en voor mij geldt hetzelfde. Hij was een leugenaar en ik ben een lafaard. En toch is het verschil tussen ons hemelsbreed.

Fotobron: WikiPedia
Deugde Mahatma Gandhi? Tuurlijk deed-ie dat, met die nederige lendendoek en dat geweldloze verzet. Maar wacht even: dat geweldloze verzet hield wel in dat hij duizenden van zijn aanhangers ongewapend op de zwaar bewapende Britse vijand afstuurde. In de wetenschap dat ze zouden worden afgeslacht. In de hoop dat ze zouden worden afgeslacht. Want daar kon dan politieke munt uit worden geslagen. Een uiterst cynische tactiek.
Daarnaast was Gandhi voor handhaving van het kastenstelsel, en hield hij er racistische opvattingen op na: tijdens zijn verblijf in Zuid-Afrika klaagde hij dat hij af en toe dezelfde openbare ruimten moest delen met kaffers. Dat hij van dezelfde ingangen gebruik moest maken als zij. Dat hij als Indiase man geen hogere status had.
Deugde Mahatma Gandhi? Ik neig ertoe te zeggen van niet. En toch was het een groot man.
Dus: deugen de meeste mensen? Definieer ‘deugen’. Volgens mij zijn ‘deugen’ en ‘niet deugen’ onverbrekelijk met elkaar verbonden. Ze zijn met elkaar verstrengeld, vormen een geheel. Zeggen dat mensen deugen, is ook zeggen dat ze niet deugen, en vice-versa. Het ene heeft geen betekenis zonder het andere. En daarom vind ik het uitdragen van een positief mensbeeld helemaal niet zo positief, en verwacht ik er niet veel goeds van. Ik vind het eerlijk gezegd hoogmoedig en niet zonder gevaar. Het uitdragen van een duaal mensbeeld is nederiger, en in die zin ook menslievender.
Ik moet toegeven dat ik ook een ingebakken afkeer heb van het woord. Het D-woord. Het is voor kwezels, slijmjurken, farizeeërs, holier-than-thous. Het smaakt naar niks. Proef het maar eens op de tong. Meel, stijfsel, cola waar alle prik uit is.
Vergelijk dat eens met het woord ‘kwaad’. Kwáád. Dat heeft allure, dat trekt alle smaakpapillen open, brengt een aangename rilling teweeg. Dan heb je meteen het spannendste woord dat er is te pakken.
Het kwaad trekt meer dan de deugd. Mij in ieder geval wel. Ik wil weten wat het is, waarom het er is, hoe het werkt, en waar het vandaan komt. Om minder doe ik het niet.
Om die reden heb ik naar veel onsmakelijke ISIS-filmpjes gekeken op You Tube. Je kunt dit ziekelijke sensatiezucht noemen, maar dat was het niet. Het was nieuwsgierigheid. Ik ben erg nieuwsgierig, zeker naar duistere zaken. Ik daal graag af in de krochten van de wereld om daar mijn zoeklicht te laten schijnen. In de overtuiging, de hoop, dat ik daar echt iets zal leren.
Een speleoloog van het kwaad, zo zie ik mijzelf een beetje.
Zo heb ik, schrik niet, gezien hoe ISIS een Jordaanse piloot levend verbrandde. Ik heb hem zien rondspringen in zijn kooi toen de vlammen zijn benen bereikten. Ik bleef kijken tot er niets meer van hem over was dan wat verkoolde brokken, en voelde me na afloop leeg.
Ik heb amputaties gezien, executies van volstrekt onschuldigen, onthoofdingen zelfs, totdat ik er niet meer tegen kon. Ik heb gezien hoe ISIS-‘strijders’ zich vrolijk maakten met de afgehakte hoofden van Syrische soldaten. Sigaret in de bek stopten en troostend toespraken.
Waarom toch, dacht ik, waarom? Waarom gebeurt dit? Ik denk uiteindelijk omdat het simpelweg kon. Omdat degenen die het deden het lekker vonden om te doen en ervoor werden geprezen. En omdat anderen het ook deden. Maar bovenal – en dat vond ik de meest onthutsende constatering – omdat ze elkaar hadden wijsgemaakt dat ze enorm deugden. Dat ze de beste mensen op aarde waren en optraden uit naam van de Allerdeugdzaamste. Uit naam van Allah de Genadevolle, de Barmhartige.
‘De meeste mensen deugen’ heet het boek van Bregman. Betekent dit dan misschien dat dat ISIS-gajes tot de minderheid behoort die niet deugt? Dat vind ik een gevaarlijke speculatie. Ik denk niet dat er zo’n makkelijke scheiding valt aan te brengen tussen mensen. Zelfs niet in één mens. Ik heb als journalist de nodige conflictgebieden bezocht en hele enge mensen ontmoet die op het persoonlijke vlak oprecht aardig waren.
In ieder geval vind ik, sinds ik die ISIS-filmpjes heb gezien, het woord ‘deugen’ een sinisterder klank hebben dan ‘Het Kwaad’. En daar laat ik het nu even bij. Maar ik kom er waarschijnlijk nog op terug.