Hoera, feest: het frietje bestaat 150 jaar! Nu ja, waarschijnlijk dat er al stukken langer staafjes gekookte aardappel in het bakvet worden gemieterd, maar vast staat dat anderhalve eeuw geleden het eerste bakje friet over de toonbank ging. Het zal me destijds en glorieuze dag geweest zijn daar in Breda, wat de aftrap bleek naar volksmaaltijd numero uno. Het ‘frietje’ is tenslotte niet meer weg te denken uit ons culinaire bestaan!
Frietje met (met mayonaise), frietje speciaal (dus mayo, curry en uitjes – géén ketchup, want daar is werkelijk niks speciaals aan), frietje saté (geen pindasaus, want dat woord kennen ze niet in Azië), frietje stoofvlees, frietje hachee (een ander soort stoofvlees), frietje oorlog (saté-mayonaise) en alle lokale varianten die je lief zijn.
Let wel: friet. Want patat schrijf je met een ‘f’, zoals je merkt. Daarom staat er ‘frietsaus’ op flessen met gele zalf, ‘frietvet’ op reusachtige flacons met olie om in te bakken, ‘frietpan’ op de doos van de fabrikant (al noemen ze het zelf liever een ‘frituurpan’) en heten snackbars die zich willen onderscheiden van de rest ‘Frittoir’, ‘Frietaria’ of ‘Frietopia’, alwaar ze elitaire aardappelrassen tot smaakvolle delicatesse bakken in hun stijlvol geïntegreerde frituur-unit. Het is tenslotte haute frituur wat de klok slaat.
Friet dus. En geen patat. In het Zuiden weten ze dat. Daar wonen ze immers dichter bij Frankrijk, de ontstaansbron van friet, en spreken ze net een mondje meer Frans. Patat, dat is een rauwe aardappel. Friet is aardappel die gefrituurd is. C’est ça!
Patat klinkt deftiger.
Daar zijn die waaibomen van boven de rivieren gevoelig voor.
In Brabant is het toch meer van doe maar gewoon dan doede al gek genoeg.
‘Patat’ klinkt alsof je met een verdoofde bakkes van de tandarts afkomt en je iets anders wilt zeggen. Een lui, binnensmonds woord dat het steevast aflegt tegen het veel frissere en bovenal enthousiast klinkende ‘frites’.